Begroeting en inleiding

Geachte aanwezigen,

 

U zou vreemd opkijken als ik u zou begroeten en welkom heten in een kerstviering. Toch verkeren we deze avond met de achttiende-eeuwse Luthersen in Kerstsfeer. Daar hielden ze het lang vol. Veel beter dan wij.

Maar misschien komt hij voor ons op het goede moment. Afgelopen maandag, zo had de wetenschap berekend en aangetoond, was de meest depressieve dag van het jaar. De buidel leeg na een dure maand, de goede voornemens al in rook opgegaan, kerstsfeer gedeponeerd in de vuilcontainer. En zo is gemakkelijk de aanduiding ‘de donkere dagen na kerst’ geboren.

Deze cantate tilt ons toch nog weer op Kersthoogte. Wie alleen van de ruif van de wereld wil eten blijft leeg achter, maar wie zich door de hemel laat voeren uit de voederbak van het Kerstfeest ontdekt telkens dat voor somberheid geen plaats is, en vreugde ons tot kinderen van God maakt.

Dat bezingt vanavond de cantate, en daarvan getuigen lezingen en liederen. En zo worden we in Gods naam gelukkig.

Laat ons deze grote Naam bezingen:  Psalm 72

 


 

Lieve mensen,

 

Wat doet u hier vanavond?

Nee, niet dat ik u weg wil hebben. Daar heeft de commissie me niet voor uitgenodigd, om anti-reclame te maken. U bent hier wellicht vanwege de onweerstaanbare aantrekkingskracht van de monumentale Bach-cantates. Wie daarvan eenmaal de smaak te pakken heeft gekregen, heeft levenslang.

Maar een cantate is nu eenmaal geen cantate als ze geen boodschap bezingt.

En daar wringt nu toch wel een beetje de schoen. Korter dan Arie Hoek het door de telefoon tegen me zei kan ik het niet zeggen: “De cantate zit vol wereldmijding en de kerk zit vol mensen met wereldomarming.”

Geh, Welt! behalte nur das Deine,
Ich will und mag nichts von dir haben,
Der Himmel ist nun meine,
An diesem soll sich meine Seele laben.
Dein Gold ist ein vergänglich Gut,
Dein Reichtum ist geborget,
Wer dies besitzt, der ist gar schlecht versorget.

Von der Welt verlang ich nichts,
Wenn ich nur den Himmel erbe.
Alles, alles geb ich hin,
Weil ich genug versichert bin,
Dass ich ewig nicht verderbe.

De wereld krijgt de bons. En dat maar niet terloops, maar massief in bijna elke regel.

En Arie heeft gelijk: dat staat haaks op ons levensbesef.

 

Nu kun je zeggen: oké, dat was achttiende eeuw. We leven nu. Laten we ons niet te veel om de teksten bekommeren, maar ons op de ongekende schoonheid van de muziek richten. En het is waar, die schoonheid bezit een enorme kracht. Dat ongeëvenaarde van Bach  – het is adembenemend. En het verfijnt je ziel. Schoonheid die disposities in je mens-zijn aanraakt die je innerlijk leven verrijken.

Maar het is onmiskenbaar dat de beleving van de rijkdom van Bachs cantates zich verdiept als je de verbinding van tekst en muziek gaat zien. De dirigent geeft er in de toelichting een voorbeeld van, als in het recitatief na het openingskoraal de stijgende toonladderfiguren de tekst ‘Geh Welt! Behalte nur das deine’ muzikaal uitbeeldt en versterkt. Je kunt dat rationeel vaststellen en er ook het kunstige van zien. Maar als je deze verbinding van muziek en boodschap inhoudelijk meemaakt ontvouwt zich de echte kracht er van.

 

En misschien wapenen we ons tegen deze gepassioneerde oproep om de wereld te verachten en Jezus en de hemel te omarmen, (omdat ze ons rijke westerse geseculariseerde mensen toch minder goed uitkomt), door tegen te werpen dat velen ook in de achttiende eeuw, niet bepaald een luxe leven hadden. En dat het begrijpelijk is dat in die geopolitiek zo gistende eeuw met heel wat deprimerende ellende, mensen vluchtten in het droomperspectief van een hemel waar het beter is dan in de wereld. Je goud, wereld is een vergankelijk goed, en wie je rijkdom bezit is slecht verzorgd. Geef mij Jezus maar. Geef mij de hemel maar.

Maar daarmee komen we er denk ik niet van af. Juist dat lijkt me een vlucht uit de werkelijkheid van vandaag. Na bijna twee weken Haïti op onze schermen en netvliezen. Of: zoals ik persoonlijk, net terug uit Kenia waar in een stad als Nairobi de duurste en nieuwste BMW-SUV’s langs gammele karretjes scheren die heuvelopwaarts geduwd worden door ploeteraars in verscheurde kleren op blote voeten om aan het eind van de dag net voldoende bij elkaar geschraapt te hebben om weer een dag door te komen. De wereld in het klein.

 

Nee, laat ik pogen om ook voor ons vandaag een adequate boodschap uit deze gezongen verkondiging te peuren.

 

Ik prijs me gelukkig een aantal jaren geleden in aanraking gekomen te zijn met de Frans-Amerikaanse denker René Girard, die me de ogen heeft geopend voor de aard van het menselijk verlangen.

Eigenlijk maakt hij duidelijk waarom je toch met de cantate kunt zeggen: wereld, wat heb je eigenlijk aan je goud? Of waarom het spreekwoord dat gaat over het resultaat van onze verlangens  zo ontzettend waar is: het bezit van de zaak is het eind van ’t vermaak!

Confronterend opent hij je ogen voor een valkuil waarin wij dagelijks talloze malen vallen, namelijk dat we menen dat onze verlangens authentiek in onszelf opwellen. Maar in werkelijkheid zijn ze bijna altijd in ons opgekomen omdat we ze totaal ongemerkt van anderen hebben gekopieerd, nageaapt.

Zoals je dat al ziet bij twee kleine kinderen die je twee stukken speelgoed geeft, maar die geheid om precies één stuk ruzie maken. Waarom? Omdat nummer twee het verlangen van nummer één onbewust aanvoelt en kopieert. En nummer één vervolgens nog heftiger zijn verlangen voor dat ene stuk speelgoed demonstreert, omdat het gekopieerde verlangen van nummer twee vervolgens weer door hem gekopieerd wordt.

Talloze malen, zei ik overkomt ons dit. Dagelijks. Plotseling zitten we in de stoel bij de kapper of hebben we ook die vakantie op Ameland geboekt. Er was een model, - de buurman, een vriend of een plaatje of een spotje van de Ster, - dat ons werd aangereikt. En toen wilden we gelukkig zijn met het geluk van het model.

Feilloos weet de consumptie-economie dit verschijnsel bij ons aan te wakkeren, en een orkaan van verlangens op gang en gaande te houden.

Maar telkens als wij gelukkig willen zijn met het verlangen van een ander betekent het verkrijgen van dat geluk ook het einde er van. Al onze rijkdom heeft ons niet gelukkiger gemaakt. Het heeft ons ook met veel leegte opgezadeld.

En tegelijk heeft dit dagelijks fenomeen ons bezwangerd met talloze meest verborgen maar soms openlijk uitbarstende rivaliteiten met mensen, met wie we samenleven, die zich in onze buurt bevinden.

 

En deze cirkel is onverzadigbaar. En evenmin zal ze ooit ons leven tot ware bloei en geluk brengen.

Déze wereld, ja die ruil ik graag in voor de hemel. Mag ik dan niet genieten van het goede van deze aarde? Ja natuurlijk wel, maar klopt die vraag wel? Want we genieten vaak amper vanwege dat geleende en dus oneigenlijke verlangen.

En de hemel vormt welverstaan eigenlijk geen tegenstelling met de aarde. De bijbel maakt dat al onmiskenbaar duidelijk op de laatste bladzijden. Daar stijgt de mens niet los van de aarde naar een hemel hierboven, maar daalt de hemel van boven op aarde neer. De hemel: dat is het einde van die nageaapte verlangens en de daaruit voortvloeiende botsingen tussen mensen. De hemel is het leven uit nieuwe bronnen die niet opdrogen en die het leven vervullen. Dat is leven uit liefde.

 

En dat Jezus en Kerst daar zo’n centrale rol in spelen: ja dat moge duidelijk worden. Daar begint de doorbraak door die verkeerd gerichte cirkel van verlangen al.

Dat de hemel al op aarde begint te dalen in Jezus Christus, omdat Hij uit andere bronnen leefde dan deze onverzadigbare na-aperij, dat kan ik nu slechts vluchtig aanduiden. En dat wij daarin Godskinderen worden en ook zelf uit nieuwe bronnen gaan putten.

 

Ik heb een ernstig vermoeden dat Bach geïnspireerd geput heeft uit die nieuwe bronnen, en dat daarom zijn muziek, zo ongekend rijk, naadloos kon aansluiten bij teksten als deze. Ik nodig u van harte uit om er zo mee van te genieten en zo tot hemelse hoogte te stijgen. In schoonheid en vervuld verlangen.

Dankuwel.