Barendrecht, Dorpskerk, 10-10-’10  Themapreek over de Tien Geboden.

 

Lieve gemeente,

 

Ik vrees dat voor veel mensen geldt dat als je ze zou vragen wat en wie God nu eigenlijk is, ze diep in hun hart zouden willen zeggen: God is iemand die voortdurend vanuit de hemel zit te spieden of er iemand is die een pleziertje beleeft, en die dan een spaak in het wiel wil stoppen.

Zo ongeveer luidt een citaat van de Engelse denker C.S. Lewis.

Welnu, ik vrees dat het begrip ‘geboden’ dat ook oproept. Geboden, misschien wel nodig, maar geef ons vrijheid. Geboden perken die vrijheid voortdurend in.

 

Als we vandaag over de Tien Geboden spreken, dan gaat het juist over vrijheid. Ze willen de enige echte vrijheid te garanderen die er is. Politieke partijen met in hun naam en program het begrip ‘vrijheid’ domineren op dit moment het klimaat van ons land. Maar wat is vrijheid eigenlijk?

Ik ben de HEER, uw God, die uit de slavernij van Egypte heb bevrijd – dat is de couleur, de vlag die wappert op het gebouw van de Thora in het algemeen, en de Tien Geboden in het bijzonder.

Egypte was een gesloten cultuur. Strak geregisseerd. Groots en indrukwekkend, zo zien we nog in de geweldige restanten die we bezoeken op onze cultureel gekleurde vakanties. Ingericht om het onderlinge geweld te onderdrukken, en het systeem in stand te houden. Misschien kun je het vergelijken met de totalitaire staten die er ook nu nog zijn. Noord Vietnam bijvoorbeeld. Het totale leven geregisseerd. Maar tegelijk wordt duidelijk dat zo’n ordening van het samenleven van mensen ten koste gaat van slachtoffers. Het verhaal van de geboorte van Israël als volk maakt dat duidelijk. Die vreemdelingen met hun eigen gewoonten en religie vormen een gevaar voor de Egyptische samenleving. Daarom moeten er beperkende maatregelen genomen worden. Er moeten er niet meer komen. Zij zijn de schuld van rampen die het land treffen. Daarom moeten hun baby’s vermoord worden. En moeten zij keihard werken. Het zijn gevaarlijke immigranten die de stabiliteit van de staat ondermijnen.

 

In dat licht moeten we Tien Geboden lezen. Zij zijn de grondregels van een nieuwe samenleving. Gods experiment met Israël. Tegenover de goden van macht en geweld, van slachtoffers en bloed, mag Israël in een nieuwe vrijheid leven. Met een God uit één stuk. Jahwe, de Ene! God over jou.

Elke andere god is een schijngod. Elke andere vrijheid een schijnvrijheid.

Als je, gemeente, kijkt naar de structuur van de Tien Geboden wordt dat duidelijk. Heel vaak worden die geboden ingedeeld in die twee tafels, die twee hoofdgeboden. Maar het is belangrijk om ook te onderstrepen dat ze een diepe innerlijke eenheid vormen.

De eerste tafel van de geboden maken ons als het ware helder dat de hemel open is en dat we de hemel open mogen houden. Er is er Eén die ons te boven gaat. Er is Eén in wie wij werkelijk leven mogen. Er is Eén God, die werkelijk God is. Ik ben die Ik ben. Ik ben er. En alle andere vormen waarop wij iets hogers zoeken stranden altijd weer. Wij mensen maken altijd weer schijngoden. Die zijn een afgietsel van onze eigen innerlijke toestand. En dan sluit de hemel zich. Dan zit je onder de stolp. Dat leidt tot allerlei vormen van slavernij. Van onvrijheid en gebondenheid. Die innerlijke neiging om een beeld van God te creëren dat gebaseerd is op onze eigen menselijke verhoudingen. Hoe wij over macht denken. En op onze eigen innerlijke onrust en angsten.

 

En eigenlijk zie je dat uitgewerkt in de tweede tafel. Als de eerste tafel begint met het feit dat je alleen maar moet en mag toevertrouwen aan de echte God, aan Degene die werkelijk als een boog over ons leven staat, - Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben - dan eindigt de tweede tafel met duidelijk te maken waar we eigenlijk zo vaak onze schijngoden vandaan hebben. Gij zult niet begeren! Nee, dat woord begeren zet ons eigenlijk nog een beetje op het verkeerde been. Want begeren is een krachtig gevoel dat we snel als iets negatiefs herkennen. Maar het Hebreeuws heeft een zwakker woord. Gij zult niet verlangen. Gij zult niet verlangen het huis van uw naaste. Van je naaste – steeds bij elk voorbeeld. Je wilt wat je naaste wil. Je wilt gelukkig zijn met  het geluk van je naaste. Dat is je schijngod. Dat is de andere god die je ongemerkt talloze malen dient.

Ik heb geen eigen huis, al woon ik in een uitstekende ambtswoning. Maar ik zou best een eigen huis willen hebben. Waarom eigenlijk?

Mijn vrienden kopen een nieuw huis. Ze verbouwen de badkamer, plaatsen een nieuwe keuken. Kookeiland. Tjonge, wat mooi! En ons verlangen is ook wakker geworden. Ja, een iets ruimer huis zou ook leuk zijn. Buiten op een verbouwd boerderijtje te wonen of een mooi appartement met alle gemakken, ja mijn verlangen brengt me aan het praten bij de makelaar. Maar het was niet mijn verlangen, moet ik misschien wel bekennen als ik eerlijk kijk. Ik heb er eigenlijk iets ideaals van gemaakt. Het geluk dat de ander uitstraalde is plotseling mijn kleine godje geworden, dan ik ben gaan aanbidden. Opeens leef ik in een verlangen dat eigenlijk een schijn in zich bergt.

Daarom is de westerse wereld massaal op de pof gaan leven. Daarom zijn de goden tegelijk van hun sokkel gevallen toen die afgoderij niet meer deugdelijk te financieren bleek.

 

O, nee, zegt u, daar herken ik me niet in. Dat heb ik niet. Ik ben zeer tevreden met wat ik heb. Ja maar die innerlijke, misschien wel ver verborgen gevoelens van ongenoegen dat je collega toch meer waardering krijgt dan jij dan? Of die ver weggestopte wrokkerigheid over het feit dat je minder bent dan… of dat je toch niet zo vaak op vakantie kunt als … Of dat jouw kleinkinderen niet zo heerlijk met je omgaan als die van je vrienden… Of dat jij niet zo’n krachtig mens bent als…

Massaal leven we allemaal steeds weer ongemerkt bij een schijnbeeld van geluk dat wij nog niet hebben maar bij een ander wel zou liggen. Onze verlangens creëren dagelijks schijngoden. Schijngeluk dat we nastreven, geleend van onze naasten. Noch iets dat van je naaste is ….

 

En zo raken het eerste en het laatste gebod elkaar. En daartussen al die acht andere geboden, die daar eigenlijk over gaan.

In de tweede tafel zetten ze de voet voor al die dingen die uit het schijngeluk van het verkeerd gerichte begeren kunnen voortkomen. Want juist door dat schijngeluk kom je met je vrienden en buren en familie in botsing. Eigenlijk staat hun geluk je in de weg. En de geboden beginnen dan ook maar eerst de voet te zetten voor al die onmiddellijke gevolgen daarvan. Want anders wordt het een chaos in de samenleving. Rivaliteit die leidt tot doodslag. Echtbreuk, stelen, onwaarheid over je naaste omdat je vanuit die verborgen rivaliteit het nodig hebt om de ander minder goed af te schilderen.

 

Echte vrijheid en echte vreugde krijgt het mensenleven als we van de schijngoden bevrijd worden. Telkens weer. En als de hemel van de echte God weer open gaat. Jahwe, Hij die met ons meegaat. Hij die ons kent en ons in vrijheid zet. Maar daarom is een doorgaande grondige revisie van onze verlangens zo ongekend nodig. Omkeer, die ons de vreugde van de Wet leert. Omkeer waardoor je werkelijk vrij wordt.

 

Egypte was een samenleving van slavernij. Het grote systeem. Waar alles voor in het gelid moest staan. En waar veel bloed vloeide om dat in stand te houden. Maar ons systeem dan, gemeente? Wij denken dat we in vrijheid leven. Maar onze kinderen zijn overprikkeld, gezinnen kunnen nauwelijks de ratrace bijhouden van alles wat moet, en intussen sterft elders in de wereld elke vijf seconden een kind ten gevolge van armoede, een slachtoffer van het systeem van uitbuiting, in eerste instantie vanwege onze economische belangen. Kun je daar iets aan doen dan?

Ja en nee. Nee, het systeem veranderen we niet zomaar.

Maar daar waar we kinderen van de Tien Woorden worden, daar gebeurt toch wat. Leven bij de ware God. En niet bij de schijngoden. Dat is een innerlijke toewending naar vrijheid, die we telkens mogen maken. En de samenleving van de Tien Woorden zal er zijn. Die hoop willen we niet loslaten.

Amen.