Dorpskerk Barendrecht, ds. Ph. van Wijk

zondag 3 februari 2008, zondag voor het werelddiaconaat, bevestiging ambtsdragers.

Psalm 23 en Matteüs 5 : 1-12

 

 

Lieve gemeente,

 

Sinds de hele wereld na de watersnoodramp op 1 februari 55 jaar geleden Nederland te hulp schoot met noodhulp en hulp bij de wederopbouw, wordt op de eerste zondag van februari in veel kerken zondag voor het werelddiaconaat gehouden.

 

Afrika staat centraal, dit jaar. Wij collecteren voor de opvang van kinderen in Liberia, van wie er veel kindsoldaat zijn geweest. Afrika, een continent vol geweld. Deze dagen en weken ook weer. Tsjaad. Kenia.

Toen ik het gedeelte uit de Bergrede las dat vanmorgen op het leesrooster staat, kwam bij mij het verhaal voor de geest dat we meemaakten vorig jaar op 12 januari, toen mijn vrouw en ik in Kenia vorig jaar op bezoek waren, teruggekeerd na zeventien jaar om te zien waar we enkele jaren hadden gewoond en gewerkt.

 

Ik zal u dat verhaal vertellen.

Mijn bevriende Afrikaanse collega, ds. David Muhia, nodigde mij uit om mee te gaan naar Rurigi, een klein Kikuyu-dorpje, temidden van een overwegend Kalenjin-gebied.

Op vrijdagmiddag maken we onze tocht naar het wat afgelegen dorpje. Onderweg vertel ik ds. David over het gastcollege dat ik heb gegeven op het Theologisch Instituut over de zondeboktheorie, waarmee ik al enkele jaren in mijn studie bezig ben.

In het dorpje staat een ‘secondary school’,  een internaatsschooltje, waarvoor ik in het verleden fondswerving heb gedaan om de slaapzalen te bouwen. Als we na een lastige tocht over de slechte weg arriveren, worden we door de bevolking verwelkomd, en bezoeken we eerst die school.

En dan natuurlijk de kerkdienst. Wals er een blanke dominee in het dorp komt, houd je desnoods op vrijdagmiddag een dienst.

In de kerk worden we welkom geheten door de plaatselijke dominee, die ik destijds de eerste lessen op het gebied van de Bijbel heb gegeven.

En dan moet natuurlijk die blanke dominee preken. Dat kan onmogelijk anders.

 

Op Psalm 23 is mijn keus gevallen. De HEER is mijn herder. Toen ze jong waren zijn de meeste Kenianen zelf herder geweest. Daarom is die psalm ook wel wat minder romantisch voor hen dan voor ons. Maar er zit nóg een plek in die psalm waardoor er geen sprake is van zachte romantiek, maar bittere levenservaring. Het gaat om meer dan de veilige geborgenheid van de machtige Heer in dagen dat het tegenzit.

Er staat een zin in die Psalm, die zo vaak nauwelijks echt opgemerkt wordt, maar die nu precies de betekenis van die Psalm uitmaakt.

“U nodigt mij aan tafel voor het oog van de vijand”. Wat doen die vijanden daar nu in die toch liefelijke Psalm? Verstorend element, lijkt het wel.

En dan leg ik uit dat deze Psalm het lied is van iemand die is uitgestoten en ternauwernood aan de dood is ontkomen, omdat de mensen om hem heen zich allemaal tegen hem gekeerd hebben. Hij is de schuldige aan de ramp in de gemeenschap. Aan de misoogst of een andere ramp die heeft toegeslagen.

En met voorbeelden uit het Afrikaanse leven in het dorp schilder ik hoe dat kan gaan. Als de vrouwen met elkaar op de akker zijn of in de kookhut. En ze fluisteren. Psspssspsss. Hij is het….  Het is zijn schuld … En binnen een dag fluistert heel het dorp het. En plotseling breekt het door. En wordt die ene buiten het dorp gegooid door een woedende massa. Hij moet vluchten voor zijn leven.

Maar hij, die ene, weet: het is niet waar! Ik heb niet gedaan wat men mij toeschrijft. Ik draag geen schuld. En in een angstige roep naar de hemel klinkt het Kyrie: Heer, U weet het, dat ik onschuldig verworpen wordt.

Maar dan is het God zelf die er voor intreedt. Die inderdaad weet dat hij onschuldig is. Al roept de hele wereld dat ik schuldig ben, Hij weet hoe het echt is. En die onschuld wordt door de HEER onderstreept. Tegen alles in geeft Hij zijn zegen aan deze onterecht en onschuldig vervolgde mens. En heel de gemeenschap gaat het zien: God is met deze mens, die wij hadden verworpen.

De onschuldig vervolgde wordt gerehabiliteerd. “U nodigt mij aan tafel voor het oog van de vijand, U zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over”.

Zo probeer ik – in mijn langzaam terugkomend Kiswahili - een laag uit deze Psalm naar voren te halen en in hun leven te plaatsen, die anders zo vaak wordt vergeten.

 

De mensen in de kerk luisteren met een wat merkwaardige blik in hun ogen naar mij. Een gevoel bekruipt me dat het niet over komt. Is mijn Kiswahili na het 17 jaar niet veel gesproken te hebben toch niet duidelijk genoeg meer?

 

Aan het eind van de dienst staat een ouderling, die leider in de gemeente is, op om mij te bedanken. Hij vraagt om hulp voor de school en wenst ons Gods zegen.

En als de kerk uitgaat beginnen de eerste druppels te vallen. Ik maan mijn vriend en collega David om haast te maken. Want als het echt hard gaat regenen, kunnen we niet meer door de rivier heen, waar we op de heenweg al moeite mee hadden.

Na haastig een kop thee te hebben gedronken en de Afrikaanse gastvrijheid toch wat geweld aangedaan te hebben, stappen we in de auto.

En dan een ongekende verbazing.

Het eerste wat mijn Keniaanse collega dan zegt: hoe kwam je er bij om hierover te preken? Geen betere tekst, geen betere uitleg denkbaar. Ze moeten hier in dit dorp wel denken dat ik tevoren alles over hen aan je verteld heb. Wat dan? Want dat is echt niet zo!

En David vertelt hoe de ouderling die mij zojuist heeft toegesproken, door het hele dorp is aangevallen. Ternauwernood aan de dood ontkomen. Zijn huis verbrand. Alles kwijtgeraakt.

 

Wat was gebeurd?

Het was twee jaar geleden. Er leken boze geesten in het dorp rond te waren. De jongeren van de secondary school vielen één voor één flauw, en hadden dan allemaal steeds dezelfde waanervaring: een slang greep hen naar de keel en wurgde hen. En toen dat iedere keer weer bij een andere tiener gebeurde, begon vrees het dorp in zijn greep te krijgen. Iemand moet het dorp in een banvloek hebben gedaan. Iemand moet het dorp beheksen. Totdat men op een avond ontdekt had wie dat moest zijn. Voor de deur van de leraar had men een slang zien kruipen. En –ze wisten het zeker - daarmee had de heilige Geest duidelijk gemaakt wie hier de zoon van de duivel was die dit onheil over het dorp bracht. En binnen de kortste keren was dit gerucht door het dorp verspreid, met de lynchpartij die maar op het nippertje mislukte tot gevolg.

 

De leraar zelf was volkomen onschuldig, en hield ook aan zijn onschuld vast. Ook nadien, toen hij toch in het dorp bleef wonen, en zijn huis weer opbouwde. En nu, na twee jaar, was hij één van de belangrijkste leiders van de plaatselijke kerk. Genoot zoveel aanzien dat hem de eer toekwam om de blanke gast toe te spreken. Want: God had hem zelf in bescherming genomen. Gerehabiliteerd. De leugen ontmaskerd, en gezegend. Psalm 23. De HEER zijn Herder, die een tafel toebereidt voor de ogen van wie hem benauwden. Zo is de HEER de herder.

 

Misschien begrijpt u wel, gemeente, dat er geen preek in mijn leven is geweest die meer paste bij de werkelijkheid. En dat terwijl ik al prekend dacht dat ik misschien de plank helemaal mis sloeg.

 

Geweld in een dorp. Duivels, als je ziet hoe besmettelijk het is. De een de ander aansteekt. Duivels in zijn blindheid. Je wordt als individu meegezogen in een groep. Iedereen imiteert de haat van de anderen. Dat is de duivel. Onze eigen krachten van geweld waarin we ons mee laten slepen en een moordende meute worden. Afschuwelijk als je er slachtoffer van wordt.

Wie neemt het nog voor je op? Verlaten ben je door iedereen.

 

Maar het verhaal is nog niet af.

U zult begrijpen dat Kenia in deze weken sinds de verkiezingsuitslag met Kerst en de verschrikkelijke onderlinge geweldpleging die er tussen stammen is uitgebroken, onze bijzondere aandacht hebben gehad. Op nieuwjaarsdag heb ik met David gebeld. En ik heb hem naar Rurigi gevraagd. Want ik zei u al, - en dat was geen onbetekenend detail – dat ze een Kikuyu-dorp zijn temidden van een gebied waar eigenlijk de Kalenjin van ouds woonden. Hij vertelde dat hen veel geweld is aangedaan. Dat iedereen gevlucht is. Huizen verbrand. Mensen vermoord.

En deze week, gemeente toe ik de preek voor vandaag verder voorbereidde, kwam ik opnieuw die Psalm 23 tegen in verband met Rurigi. Opnieuw een bijna bloedstollende ervaring.

Ik vond op internet een verslag van 6 januari j.l. van twee Keniaanse journalisten van een reis door de provincies waar het geweld was losgebroken.

De titel deed me huiveren en fascineerde me tegelijk.

A journey through the valley of fear, death en ruins.

Een reis door het dal van vrees, dood en puinhopen. Daar hoorde ik meteen Psalm 23 in. In het hebreeuws sterker dan in de vertaling die we in orde van dienst hebben: “Ook als ik moet gaan door een dal van de schaduw van de dood, kwaad zal ik niet vrezen”.

 

Ik vertaal een stuk uit dat verslag.

We kunnen niet wachten op noodhulp. We hadden zoveel op onze akkers achtergelaten, zei Samuel Mwaura.

Hij had ongeveer 200 inwoners van Rurigi begeleid toen ze teruggingen naar hun akkers, om mais en aardappelen te oogsten. Gedurende enkele uren gingen ze onder politiebegeleiding van akker naar akker om te oogsten. En toen ze klaar waren, hadden ze twee vrachtwagens vol, die hen voorlopig vooruit zouden kunnen helpen in hun kamp, … wachtend op een oplossing voor de nationale crisis.

Het was hartverscheurend dat ze een vreselijke stank van rottende lijken moesten verduren, terwijl ze oogsten. Twee lichamen lagen op een smerige weg bij een paar winkeltjes, en drie andere op de akkers. De mensen hadden hen blijkbaar laten liggen omdat ze hen niet hadden kunnen identificeren.

“Nee, het zijn niet onze mensen. De onze hebben we begraven. Er werden er ongeveer tien hier gedood. We weten niet wie dit zijn.”, zei een Samuel Baroswa.

En Silas Njoroge zei dat degene die van deze gemeenschap waren gedood, de vorige dag waren begraven. Hij vertelde de gebeurtenissen van de dag dat ze aangevallen waren met veel pijn.

“Als de politie niet had geholpen, dan zouden alle mannen van deze gemeenschap zijn gedood”, zei hij. En hoewel de politie talloze gedoden had verzameld, de lokale bevolking zei dat meer lichamen moesten worden weggehaald uit de bossen, de akkers, de verlaten huizen en de thee-plantages. De daders van geweld, zie Njoroge, omsingelden de basisschool van Rurigi, waar de bevolking zich schuil hield, en ze bevalen dat alle mannen en jongens naar buiten moesten komen.

“Ik herinner me dat jongens rokken en blouses aantrokken. Gelukkig kwam de politie opdagen na een telefoontje van iemand uit de buurt.”, zei de heer Njoroge. Velen die hun familie begroeven op het hoogtepunt van de strijd, deden dat onder politiebewaking en in massagraven.

 

Zouden de bewoners van Rurigi, nu zelf massaal slachtoffer van een uitdrijving en een zondebokproces, omdat ze van de verkeerde stam zijn, zich nog iets hebben kunnen herinneren van de krachtige woorden van troost die ik hen uit Psalm 23 een jaar geleden had gepreekt, en die zo ongekend diep bij hen binnen waren gekomen, toen?

Al ga ik door een dal van de schaduw van de dood, kwaad zal ik niet vrezen, want Gij zijt bij mij!

Zouden ze zich hebben kunnen vasthouden aan de woorden van de Bergrede: Zalig wie worden vervolgd vanwege een rechtvaardige zaak, want van hen is het koninkrijk der hemelen.

zalig zijt ge wanneer ze u zullen beschimpen en vervolgen en al wat boos is zullen zeggen, tegen u vals getuigend vanwege Mij; verheugt en jubelt, want in de hemelen is uw loon groot.

 

 

Ja, gemeente, het is natuurlijk ver weg.

Collectief geweld. Afrika. Gelukkig maar. Laten we overgaan tot de orde van deze dag.

 

Maar wat is de orde van deze dag anders dan die van collectief geweld?

Al twee dagen fluistert de hele Nederlandse gemeenschap, - wat zeg ik: de hele wereld bijna – de naam van een jonge man. Fluisteren? Welnee, vanavond zullen we collectief kijken naar hem, die al lang voordat hem volkomen recht is gedaan, aan een wereldwijde schandpaal hebben genageld.

Misdaadverslaggevers, hoe onkreukbaar en rechtvaardig ze ook lijken, parasiteren op ons interne geweld, dat ze collectief maken. Schande doen uitroepen. Waarom prikkelt het de sensatie dat een jongere zich vreselijk in de nesten heeft gewerkt rond de verdwijning van een beeldschoon meisje?

Natuurlijk zijn wij veel minder bloeddorstig en gewelddadig dan de inwoners van Rurigi, drie jaar geleden. En dan de Luo’s tegenover de Kikuyu’s en andersom.

O ja?

 

Vandaag treedt u aan als ambtsdragers. In een gemeente, waar de littekens van collectief geweld nog niet zijn verdwenen. Waar beide partijen er van overtuigd zijn dat de diepste schuld bij de ander ligt. Sommige wonden nog maar amper dicht zijn.

Maar ook in een samenleving waar alle potenties van geweld tegen mensen, klein en groot, overal en altijd loeren.

 

Maar met dat u ambtsdrager wordt, wordt u ambassadeur van een boodschap van werkelijke vrede. Boodschapper van Hem die in een vreselijke golf van universeel geweld aan de schandpaal is genageld en vermoord. Maar die tegenover al dat menselijke geweld de liefde van God als enige kracht heeft getoond. En daarom zijn wij als ambassadeurs van deze goddelijke liefde in ons ambt bezig om vredestichter te zijn. Om ook in Barendrecht deze boodschap toe te passen en te laten gelden. Laten de woorden van de Bergrede onze grondregels zijn. Een totaal nieuwe levenshouding. Bewust geworden van ons eigen geweld. Solidair met wie er in onze omgeving wordt uitgedreven, gepest, geminacht, stuk gemaakt, vergeten, verwaarloosd, beroddeld, of welke vorm van geweld ook maar. Zelfs met Joran van der Sloot.

In ons ambt het prachtige Rijk  van vrede verkondigend, in navolging van Hem die uit alle geweld is opgestaan met de kracht van de liefde. Door God zelf gerehabiliteerd in zijn opstanding. En tot Heer gemaakt.

Totdat de wereld voor deze liefde en deze vrede is gewonnen in de kracht van Gods genade.

Amen.