Dorpskerk Barendrecht

Epifanie, zondag 6 januari 2008

ds. Ph. van Wijk

 

Matteüs 2,1-12

 

Lieve gemeente,

 

Op deze morgen van Epifanie ga ik welgemoed verder met mijn Kerstpreek. Hoe verborgen ook voor veel mensen, stralend is het goddelijk Kind de wereld binnengekomen.

En die goddelijke glans brengt mensen in beweging, zo hebben we met Kerst bij Lucas gezien. Vertrouwde patronen barsten.

Dat is ook bij Mattëus zo.

Kijk naar die magiërs. Zij hebben iets gezien. Meer dan alleen een wetenschappelijke waarneming waar ze in onze tijd een artikel in Science over zouden hebben gepubliceerd. Een wetenschapper met zelfrespect dient immers te publiceren en geciteerd te worden.

Nee, wat zij hebben gezien is een laag die zich niet wetenschappelijk laat verifiëren.

Ze hebben gezien dat er een bijzondere tijd aangebroken moet zijn. Een koning van buitenproportionele betekenis, geboren in een ver land.

Ze hadden hun verhalen aan elkaar kunnen vertellen. Elkaar desnoods de loef kunnen afsteken in het geven van een nog glansrijker of diepzinniger interpretatie. “Ik denk … “ Om vervolgens tot de orde van de dag over te kunnen gaan. Om van tijd tot tijd nog eens wat grote woorden te gebruiken over hún ontdekking.

 

Maar ze zijn als alle andere spelers in het Kerstverhaal uit hun levenspatronen los gekomen. Die innerlijke drang om dat onbekende goddelijke koningskind, dat betekenisvol voor de wereld moet zijn, te gaan aanbidden, hebben ze gevolgd.

Ik vermoed dat ze voor gek zijn versleten. Of enigermate meewarig bekeken, toen ze hun huis en haard vaarwel hebben gezegd om het Kind daadwerkelijk te gaan aanbidden. Op naar Jeruzalem.

 

Toch is dat precies waar volwassen geloof en ook een echt volgroeid mens-zijn zich laat zien, gemeente.

Hoeveel mensen leven niet in een zekere onvolwassenheid? Ook al zijn ze vijftig of zeventig. Al hebben ze een drukke baan, een mooie auto, een dynamisch gezin, een stel mooie kleinkinderen: ze blijven onkritisch afhankelijk van de sociale omgeving. Wie ze zijn, dat wordt bepaald door wat de mensen om hen heen in hen zien. Dat is voor hen belangrijk. Ze handelen en denken niet vanuit de diepte van hun echte mens-zijn, hun heiligste roeping. Ze beantwoorden aan de verwachtingen van hun traditie, van hun cultuur, van de mode, van hun kinderen en kleinkinderen, van hun religie. Hun persoonlijkheid is hun sportieve uiterlijk of hun vlotte omgang,  hun kerkgang, hun status als ouder of fijne oma, als werknemer of werkgever. Maar ten diepste duwen ze de stem van het echte en ware weg.

Ze leven en sterven als een mens die is opgebouwd uit allerlei stukjes die van anderen geïmiteerd zijn. Maar de diepste schat die ook in hen verborgen lag, hebben ze niet echt ontdekt.

Echt heilig en met passie in iets geloofd? Dat hebben ze nauwelijks. Als ze het al eens hadden in hun leven, dan zijn ze weer teruggezakt. Ach, het was te vermoeiend. Het ging te diep. Het vroeg te veel geduld.

 

Deze astrologen, magiërs uit het verre oosten: ze hebben de sprong naar echte volwassenheid gewaagd. Dat is geloven! Onafhankelijk van iedereen durven gaan voor wat waarlijk heilig en goed is. Voor wat lof toekomt. Gaan aanbidden. Je geld en je schatten durven aanbieden aan de verheven Koning. Een reis zonder ander houvast onderweg dan alleen het visioen waarin je gelooft. Want je hebt een ster gezien.

Onderweg zal het niet meegevallen zijn. Er is een schitterend gedicht van de Engelse schrijver en dichter T.S. Elliot, vertaald door Martinus Nijhoff. Ik zal een gedeelte citeren.

 

De reis van de drie koningen

Het was een koude tocht,
en de slechtste tijd van het jaar
voor een reis, voor zulk een verre reis.

De wegen modderig, het weer guur,
de winter op zijn strengst.
De kamelen, die hun knieën ontvelden, hun hoeven bezeerden,
werden onhandelbaar en legden zich neer in de smeltende sneeuw.

Menigmaal dachten we met spijt terug
aan onze zomerpaleizen op bloeiende berghellingen,
aan meisjes, in zijde gehuld, die gekoelde wijn ronddienden.

Onze kameeldrijvers vloekten, kankerden,
weigerden dienst, riepen om brandewijn en vrouwen.
Onze kampvuren wilden niet branden, onderdak was moeilijk te vinden,
de steden waren vijandig, de dorpen stug,
de gehuchten smerig en verschrikkelijk duur:
het was een ellendige tocht

Zo vergaat het je wanneer je aan roeping in je leven trouw wilt zijn. Wanneer je de sprong van geloof waagt. Elliot laat de wijze in het gedicht zeggen dat hij getuige was van een geboorte, maar dat het ook een dood was. Maar nochtans: ondanks alle vertwijfeling en spijt die je soms onderweg voelt opkomen: je volhardt. Je gaat. Want Jezus, God, hoop, liefde: ze zijn het waard dat je je leven er voor loslaat om het te vinden.

Dat je je geld en je bezittingen loslaat ter wille van het Koninkrijk.

 

Doe je het niet, en val je terug, dan kun je alleen maar opgesloten zitten. Waren ze halverwege teruggekeerd, ze zouden voor altijd ongelukkig geweest zijn. Geneigd tot somberheid. Maar ze zijn gegaan. Ze hebben aanbeden. Hun schatten gebracht.

Wij kunnen gaan. Voor de diepste idealen van de liefde. Voor Jezus en voor God. Wetend dat daarin leven ligt. Daar vind je jezelf. Omdat God in ons woont. De adem in onze neus is. De diepste kracht van ons bestaan. Wetend dat het de zelfverloochening waard is om te blijven geloven dat het heil in de wereld zal opgaan als een licht. Dat we door God geroepen zijn. Gedragen door een visioen, dat niet bedriegt. Jezus is ons verschenen. En daarom geloven we in de toekomst. En in elk mens is er die roep. En de keus. De sprong van het geloof. Volwassen te gaan. Al zou het desnoods alleen zijn.

 

Jawel, ook Herodes is in beweging gekomen. Een mens zonder het visioen van de liefde. Een mens die leefde van de angst en geen middel schuwde om zijn macht te bevestigen. Heroïsch in beweging komen om je ego veilig te stellen. Jezelf te poneren. Maar wie zo zichzelf poneert eindigt in de waanzin van de angst. Ogenblikkelijk begint een soort onderzoek van de BVD. Paranoïde gedrag.

Afgezwakt moeten we er wel iets in herkennen. Wat al niet een argwaan omringt ons, om onszelf met onze westerse voorspoed te beschermen. Vooral sinds elf september 2001. Het is de beweging van de angst. De beweging van de westerse mens, die overal gevaar ziet loeren. En hoe verder we menen te komen hoe groter het aantal bewakingscamera’s dat onze angst moet bezweren. We spenderen als Westen miljarden en storten ons in een wereldwijde oorlog tegen terrorisme om ons te beschermen tegen de angst van het verlies van onze positie.

 

In beweging komt ook Jeruzalem. Schudden van angst, als Herodes. Binnen de vertrouwde patronen van het leven in Jeruzalem, en binnen de religieus politieke setting was niet het minste vermoeden en de geringste verwachting van een doorbraak naar het heil. Je kunt tot in je botten kerkelijk zijn, maar geen enkele verwachting meer koesteren van het heil dat door zal breken.

 

In beweging komen ze nog een keer, die wijzen, als ze het Kind hebben aanbeden. Als ook hun eigen denkpatronen nog een keer breken. Want was dat het nou: zo’n kleine schlemiel met dat stelletje armoedzaaiers van ouders? Ja! Ze durven te blijven zien!

Vandaar opnieuw in beweging.

Ze zijn naar huis gegaan. En natuurlijk niet langs Herodes. Die twee zijn niet te rijmen.

En dan treft Elliot nog een keer, met het slot van zijn gedicht.

 

We keerden terug naar ons land, onze koninkrijken,
maar voelden ons niet meer thuis in de oude orde
tussen vreemde mensen die hun goden omklemmen.
Ik zal blij zijn als ik andermaal sterf.

 

Wie ooit door het Rijk van God werkelijk  is getroffen, wie het licht van Jezus Christus heeft gezien, wie de sprong van de volwassenheid heeft gemaakt, en niet meer samenvalt met zijn omgeving en wat zijn omgeving van hem maakt, die is voorgoed bedorven. De oude orde blijft voor altijd teleurstellen. Heimwee trekt door je bestaan. Zolang niet alles is doorademd met de goddelijke adem, zolang niet alles in het licht is gezet, zolang niet alles tot volgroeiïng is gekomen, en de wereld zijn goden blijft omklemmen, zolang blijft heimwee ons vervullen. 

Je gaat zien hoe dwaas het is dat mensen helemaal opgaan in al hun spullen. Zich dag in dag uit laten bevestigen door eindige dingen. En door hun omgeving. Geen heilige roeping. Geen verlangen naar een voltooide wereld. Geen eeuwigheid.

Omdat je daar wel voor gaat voel je je soms een dwaas. Maar niemand ontneemt je het visioen dat in je leven is opgegaan. We durven het. Van het visioen te leven. Het is niet erg dat je je niet meer helemaal thuis voelt. Want we zijn op pad gegaan. We hebben de ster van de Christus gezien.

Amen.