Dorpskerk Barendrecht
1 februari 2009, Zondag voor het werelddiaconaat.
Marcus 1,21-28
Lieve gemeente,
Hij zou, zo werd er in het Afrikaanse dorp Rurigi verteld, naar de satanskerk in het nabijgelegen stadje gaan. En omdat hij dat deed was hij de schuldige. Ik heb het verhaal al eens summier verteld, ik vertel het nog een keer, om er ons evangelieverhaal mee uit te leggen.
De schuldige van vreselijk dingen die er gebeurden. Hij had vanwege die satansdienst de macht om demonen in het dorp te brengen. En dat had hij ook gedaan, zo wisten ze te vertellen. Daarom vielen schoolkinderen bewusteloos ter aarde. En als ze weer bij kwamen vertelden ze allemaal hetzelfde verhaal. Een slang om hun nek zou hen gewurgd hebben.
Angst in het dorp. Wie, o wie bracht deze demon in het dorp die de kinderen aanviel?
En op een avond had de heilige Geest hen getoond wie het was. Een slang kroop langs de deur van het huisje waar deze man woonde. En toen wisten ze het zeker. Hij was het, deze leraar die in de stad les gaf, en in hun dorp een grote akker had, waar hij goed op boerde. Deze man die stiekem de satan aanbad. Ze hadden al langer hun ernstige bedenkingen. Deze man moest bezeten zijn, en anderen met demonen besmetten. Nu was het echt duidelijk.
En de geruchtenstroom groeide uit tot een volksgericht. Een voor henzelf heilig en gerechtvaardigd gericht. Ze zouden hem in zijn huis levend verbranden, zodat deze kwade kracht zou worden uitgebannen en ze weer vrij zouden zijn van demonen.
Op het nippertje is het verijdeld dat de volkswoede helemaal uitbarstte. Hoewel zijn doodsvonnis al was getekend is hij door het oog van de naald gekropen.
Opeens kwam er een nieuw verhaal, dat de demonen niet van hem kwamen, maar van een vrouw, ergens beneden in het dal. Zij zou behekst zijn, en deze kwade krachten op de kinderen en het dorp loslaten. En daarmee verdween plotseling het gevaar voor deze dorpsbewoner en leraar.
Natuurlijk is dit niet hetzelfde verhaal als dat van die man in de synagoge van Kafenaüm, die bezeten door een demon, een onreine geest, Jezus toeschreeuwt: ‘Wat hebben we met jou te maken, Jezus van Nazaret? Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie je bent, de heilige van God!’
Maar in de grond zitten er heel wat dingen in die overeenkomen.
Je hoort angst en agressie in de toon. Angst voor vernietiging. En agressie: deze bezetene had het liefst Jezus verwijderd uit de synagoge. Wat hebben we met jou te maken?
Een monsterachtig beeld had hij van Jezus gemaakt.
Die jongens in Rurigi die in angst bewusteloos raakten en meenden gewurgd te worden door een slang: was dat ook daadwerkelijk door bovennatuurlijke krachten, die door die dorpsbewoner gemanipuleerd werden? Leven we in een betoverde wereld? Of zeggen wij: we weten al lang beter. Het zijn primitieve fantasieverhalen.
Nee, je moet er beter naar kijken. Die jongens bezwijken onder de spanningen die in een gemeenschap leven. Rurigi is een tamelijk geïsoleerd dorp. Middenin een gebied van een andere stam. Geïsoleerd barst het van de onderlinge spanningen. En in zulk soort onderlinge en externe spanningen, zijn er soms mensen die daar meer dan anderen de dupe van worden. Die als het ware de gewelddadigheden en spanningen van zo’n gemeenschap absorberen. Daar gek van worden. En vaak ook letterlijk het slachtoffer van worden. Bezetenen worden uitgestoten. Zondebok.
Demonen en boze geesten, dat zijn eigenlijk onze angsten en gewelddadigheden. Die hun uitwerking hebben op anderen.
En daarom die taal van vernietiging. Die man in de synagoge ziet Jezus als een grote goddelijke vreeswekkende kracht om verschrikkelijk bang voor te zijn. Zoals er allerlei vreeswekkende beelden van God gebruikt kunnen worden die mensen angst aanjagen.
De mensen hebben in Kafenaüm geluisterd naar Jezus. En ze hebben iets in Hem gehoord van een nieuw soort gezag. Geen hel en verdoemenis. Geen God van geweld die in zijn heiligheid overal mee dreigt. Maar vrede en recht en liefde. Het Rijk van God. En dat is echt iets van eenheel nieuwe manier van denken. Al die karikaturen die christenen van God hebben gemaakt, en die anderen, minder gelovigen ook zo vaak maken. Er wordt wat een geweld in God geprojecteert. Maar als Jezus spreekt, klinkt er iets totaal anders van God in door. Het vrederijk. Werkelijke liefde. Geen soft gedoe. Geen vage spiritualiteit, maar werkelijk totale liefde. En daar zijn ze in Kafernaüm van onder de indruk.
Maar dan is het alsof die man die al hun geweld op zijn eigen schouders meetorst, die bezetene, opeens keihard naar voren brengt hoe God vanuit het geweld gedacht wordt. Hij maakt alle onderhuidse agressie en angst van heel de schare duidelijk.
Jezus als boeman.
En waanidee. Die bezweert Jezus. Al die oude Godsbeelden mogen ze niet meer op Hem projecteren. Hij is werkelijk een andere God. Hij is de liefde zelf.
De bewoners van Rurigi zaten ook enorm vast in dat denken. Van geweld uit de bovenwereld. Satan in persoon van die leraar. Het dorp in gevaar nu kinderen bijna doodgewurgd werden. Zal een boze geest ons dorp vernietigen? Maar het was hun eigen geweld, dat ze even later bijna zouden botvieren.
Rurigi werd als gemeenschap ook zelf slachtoffer van geweld. Na de verkiezingen eind 2007. Het dorp vernietigd. We zijn er als gemeente van Barendrecht bij betrokken geraakt, en we willen wel helpen. Het geeft een fijn gevoel als we kunnen helpen. Prachtig.
Maar misschien is de beste hulp eerst de bezinning op onze eigen situatie. Ons eigen geweld. Misschien is het juist wel diaconaat als je eerst beseft hoezeer je leeft van genade van God, die ons nu juist niet vernietigt, maar ons al ons geweld wil afleren en vooral ook vergeven.
Want niet alleen de Massai, zijn een volk van herders en krijgers tegelijk. Niet alleen de Kalenjin in Kenia. Of de Hutu’s en Tutsi in Fwanda en Kongo. Niet alleen Afrika dat ontwaakt uit de gesloten stammensamenleving, of Sri Lanka maar net zo goed wij in het zogenaamd ontwikkelde Westen. Ook wij leven bij heel, heel veel geweldsstructuren. Ik bedoel niet de opkomende problemen op straat en de onderwereld met zijn machtsstrijd en afrekeningen. Maar gewoon, onze eigen fatsoelijke en aan de buitenkant vriendelijke netwerken en
Pas als je het woord van gezag van Jezus tot je door laat dringen kom je daar achter. Hij preekte zachtmoedigheid. Wat Matteüs vertelt dat Hij op de berg zittend heeft gepreekt, dat heeft Hij ook in Kafernaüm gepreekt. Als je op de ene wang geslagen wordt, keer dan ook de andere wang toe. Als iemand een proces tegen je wil voeren en je hemd wil nemen, geef hem dan ook je jas. Geen oog om oog. Heb je vijand lief. Wees een vredestichter.
Als je daar goed naar kijk, dan zit daar een manier van denken en doen in, die totaal tegen onze oergevoelens in druisen.
En daar begint het verschil tussen liefdadigheid en diaconaat.
In liefdadigheid spelen nog vaak onze oergevoelens mee. Je wilt graag comfortabel van je eigen welvaart genieten, en die armoe aan je deur van de rest van de wereld, dat voelt niet zo goed. En je koopt het af, door af en toe een broodkorst naar buiten te gooien. Ik zeg het even wat zwart-wit en scherp.
Vaak help je ook uit eigenbelang. Boos worden we als we zien dat allerlei liefdadigheidsorganisaties maar matig omgaan met ons geld en er nogal wat aan de strijkstok blijft hangen. Onze eigen oprechtheid slaan we, vaak onterecht, hoger aan.
Vaak dringen we ook iets op, omdat wij het zo goed voor die ander vinden, zonder werkelijk de subtiliteit op te brengen om diepgaand te luisteren naar de nood van de ander.
Heel veel hulp aan de derde wereld heeft alleen maar geleid tot het feit dat onrechtvaardigheid gehandhaafd werd. Dat het in eigen zakken van regeringen en politici verdween. Heel onze drang om het Westen te importeren in Afrika en elders heeft ongekend veel ontwrichting en geweld meegebracht. De verschrikkelijke gebeurtenissen in Rurigi ruim een jaar geleden zijn mede terug te voeren op blanke overheersing en Britse politiek in Kenia.
En nog altijd bevorderen heel veel vormen van liefdadigheid en hulp onbedoeld toch allerlei verborgen geweldstructuren. De oude patronen.
De diaconale roeping van de gemeente wortelt in de nieuwe manier van denken en zijn die Jezus heeft laten zien. En begint dus bij onze eigen bekering.
En daarom zijn diakenen ook geen kerkelijke functionarissen voor het liefdadigheidswerk. Maar ze zijn geroepenen in die nieuwe manier van denken, waarin ze de gemeente voorgaan. En waarin ze bij de hulp die ze dichtbij of ver weg namens de gemeente geven, diepgaand doordenken over de echte motieven en gerichtheid.
Daarom zijn ze geroepen in een ambt. Namens God in de wereld aan het werk. Met het gezag van en uit naam van Jezus. Die geweldloze en nieuwe manier van denken. En met hen zijn ook wij allen geroepen tot ware gerechtigheid en vrede. En in die roeping volgen wij hen als gehele gemeente, in de wijze waarop wij onze gaven brengen. En het Rijk Gods dienen in deze wereld.
Amen.