Dorpskerk Barendrecht, 17 oktober 2010

ds. Philip van Wijk

Genesis 32, 22-33  en Lucas 18, 1-8

 

Lieve gemeente,

 

Jacob en de weduwe. Twee worstelende mensen zijn het die we vandaag ontmoeten in de lezingen.

Jacob. Al in de moederschoot botst hij met zijn tweelingbroer. Zo erg is dat gevecht in de moederschoot dat Rebekka vertwijfeld aan God vraagt wat er aan de hand is. Ze kan het niet verdragen. Tweelingen zijn in veel culturen een bron van onheil. Ook in de Bijbel.

Twee volken, zijn er in je schoot, zegt God. Ze bestrijden elkaar de macht, en de oudste zal uiteindelijk de jongste dienen.

En bij de geboorte zelf lijkt het er op dat Jakob zijn broer wil tegenhouden om als eerste geboren te worden. Hij houdt de hiel van zijn broer vast.

En als ze groot worden is de onderlinge rivaliteit tussen die twee het voornaamste wat de Bijbel er over weet te vertellen. Als twee mensen zo dicht bij elkaar leven, is de kans op onderlinge nabootsing en onderlinge jaloezie en rivaliteit heel groot. Jakob wil gelukkig zijn met het geluk van zijn broer. Hij wil de oudste zijn. Het recht van de eerstgeboorte hebben. Hij vergoddelijkt daarmee een bepaalde status. Langs sluwe weg probeert hij die bereiken.

Het draait uit op de ernstige dreiging van geweld als Jakob op slinkse wijze de eerstgeboortezegen steelt. Esau wil zijn broer vermoorden. Jakob moet vluchten.

En als hij na die vele jaren van vluchtelingenstatus weer terugkeert blijkt in de laatste nacht voor de ontmoeting zijn broer nog steeds het grote obstakel te zijn. Het lange gevecht die nacht bij de Jabbok is eigenlijk de strijd tussen twee beelden van God. Heel zijn eigen systeem van denken, gebaseerd op die rivaliteitsverhouding met zijn broer, blijkt een Godsbeeld op te leveren dat een gevecht op leven en dood teweeg brengt. Vechten met God, dat eigenlijk alleen het resultaat is van zijn rivaliteit met zijn broer. Hoe ben je iemand? Door te begeren de ander te zijn? Gij zult niet begeren de status, de positie, de macht van de ander. Op ons Godsbeeld projecteren we dan onze verwrongen verhoudingen met onze naaste. En ja, met zo’n God kom je in gevecht.

En pas aan het eind van die worsteling , met de oude rivaliteiten met het Godsbeeld van macht en positie, komt hij de echte God tegen. De God die zich kennelijk laat overwinnen. De God die zich niet in de rivaliteiten laat trekken. De God die niet met alle geweld bovenaan de erelijst wil staan. De God die niet de projectie is van onze eigen geweldsstructuren en niet de machtige en de grootste zoals wij dat willen zijn.

Ik moet denken aan Yuri van Gelder. Die kennelijk in een innerlijk spagaat terecht is gekomen. Een gevierd mens te zijn, en met alle krachten bovenaan de ranglijst te willen staan. Maar ook de druk niet aankunnen. Er aan ten onder te gaan. Het beeld dat de buitenwereld van je maakt, en dat je zelfbeeld gaat bepalen, niet vol kunnen houden. Een beeld dat dan ook ogenblikkelijk door de media aan diggelen wordt geslagen.

En daar gaat Jakob, als hij het echte aan

gezicht van God heeft gezien. Een gezicht waaronder je niet bezwijkt, maar juist mag leven. Voorgoed ga je mank in deze wereld. Je kunt niet meer lopen in de machtsstructuren van deze wereld. Maar je bent innerlijk gereinigd, gezuiverd. Niet het beeld van de gewelddadige machtige, en van het geprojecteerde geluk, de schijn van de grootheid is het beeld wat je achternaloopt, zoals wij mensen dat in de wereld altijd weer achternalopen in de schijn van al onze idolen, maar het beeld van Hem die ons zegent in onze zwakte. Niet meer een kind van de schijn te zijn, maar van de God wiens vriendelijk aangezicht met ons meegaat.

 

En daar ligt het geboortepunt van Israël. Een nieuwe naam. Een nieuw volk. Dat niet leeft van de gebruikelijke machtstructuren van deze wereld. En niet leeft van de gebruikelijke rivaliteiten onder de mensen. Niet meer van de schijn van idolen. Niet meer de wereld van de grootste en de sterkste.

Daarom zijn de kinderen van God de mensen die in deze wereld op een bepaalde manier worstelen met de structuren die er bestaan.

Die weduwe uit de gelijkenis. Metafoor voor degene die het onrecht moet lijden. Voor het diepe besef van al de verkeerde macht in deze wereld. Van al het onrecht dat door de gebruikelijke structuren onder de mensen geschiedt.

Biddend en roepend tot God om een einde aan al het onrecht dat onder de mensen geschiedt. Roepend om erkenning voor wat echt recht is.

Hebt u dat niet, gemeente, dat je met een voortdurend innerlijk gevecht loopt met de wijze waarop de menselijke verhoudingen in de wereld gestalte krijgen?

Het besef dat zoveel verhoudingen onder de mensen bepaald zijn door onderlinge spanningen en rivaliteiten. Ik zie verhoudingen in de kerk, waar een clubgeest heerst en geroddel en gepraat in de letterlijke wandelgangen plaatsvindt. Ik hoor verhalen over ellebogenwerk en onderlinge rivaliteiten op de werkvloer, waar onder de oppervlakte de een de positie van de ander begeert. Over uitsluitingsmechanismen en pesten onder jongeren, maar ook ouderen. Ik zie een samenleving waarin steeds meer ongenoegen wordt vormgegeven in politieke agenda’s. Ik zie dat mensen die zoeken naar zuiverheid en recht worden afgeserveerd. Met een vriendelijke lach en moderne managementtechnieken. Of met de botte bijl.

Ik zie een regeerakkoord waarin de dagbesteding van gehandicapten onzekerder wordt . En ik weet van het werk van mijn vrouw dat we hier spreken over de meest kwetsbaren uit onze samenleving die geheel en al afhankelijk zijn van wie hen verzorgen, en waar professionaliteit en competentie zeer noodzakelijk zijn. Zullen zij de slachtoffers zijn van onze verafgoding van de economie? Moet onze koopkracht en waardevastheid van onze pensioenen verzekerd zijn op kosten van de zorg aan zulke kwetsbaren?

Ik zie een wereld waarin het onrecht tot in de wereldomvattende structuren is ingegroeid, en waar de armoede van honderden miljoenen mensen mede te wijten is aan de westerse leefwijze. Op wereldvoedseldag, gisteren, werd stilgestaan bij de verspilling van voedsel in het westen. En in het journaal werd duidelijk dat we intussen grote stukken van Afrika opkopen om voedsel en biobrandstof voor ons eigen westen te verbouwen. Landgrabbing.

En het maakt je soms eenzaam. Waarom zie je het? Waarom wordt je verlangen naar een zuivere gemeenschap onder de mensen niet vervuld, en je bidden om het Rijk van God niet verhoord? Waarom lijkt vaak meer de structuur van het rijk van duisternis te regeren? Waar blijft het overlang beloofde Rijk van God?

Jakob leerde op diepgaande wijze in de nacht van Pniël een andere God kennen, dan de god van zijn eigen projectie gebaseerd op zijn rivaliteitsverhoudingen in zijn leven. En sindsdien ging hij mank door het leven. Het leven zoals het zich rondom hem afspeelt maakt hem sindsdien tot een worstelaar met dat leven zelf. Zijn eigen gezin is één bron van verwrongen verhoudingen. Vier vrouwen die elkaar de loef af willen steken en beconcurreren. Kinderen die in rivaliteitsverhoudingen leven en er één slachtofferen door hem te verkopen. Het moet voor Jakob sinds zijn nieuwe godservaring, sinds het ontdekken van de God die zich laat verslaan omdat Hij niet een God van de macht en het geweld wil zijn, een uiterst pijnlijk leven geweest zijn. Zo gaat Jakob mank aan het leven. En zo is het eigenlijk met die weduwe. Die blijft roepen om recht. De kwetsbare, die al het onrecht van een wereld die leeft van de macht niet kan verdragen en in haar eigen positie terugvindt.

 

En het wordt soms een bange vraag. Zal God dan ooit werkelijk recht doen? Of leven wij bij een illusie als we geloven dat het Rijk van de hemel werkelijk voltooid zal worden?

Houden wij het vol bij dit geloof? Of passen wij ons aan de verhoudingen toch maar aan, omdat we sceptisch geworden zijn. Of erger nog: gewoon weer blind geworden voor het feit dat we zelf in die oude structuren voortdurend terugzakken. Verliezen we soms niet steeds gemakkelijker het heimwee en het aanhoudend gebed om recht, omdat we worden ingekapseld, zodat we er gewoon maar het beste van maken binnen de oude structuren?

 

Dat is eigenlijk de indringende vraag van Jezus aan het eind van de parabel. Zal de Zoon des mensen geloof vinden op aarde als Hij komt?

Is dan deze geloofsworsteling, dit geloofsheimwee naar een wereld waarin de menselijke verhoudingen zijn uitgezuiverd, en waarin alle onrecht ten einde is, nog wakker? Leven we daar nog bij?

Dat is het diepgaande appel aan onszelf als gemeente van Christus. Niet aflaten om, hoe mank we daarom ook in de tijd staan, en hoe eenzaam we er misschien door kunnen worden, te blijven verwachten, te blijven bidden, te blijven hopen. Want God zal spoedig zijn uitverkorenen recht doen, die dag en nacht tot hem roepen!

Dat is de boodschap die deze parabel uiteindelijk wil onderstrepen. Wij strijden geen zinloos gevecht. Wij zoeken en bidden niet tevergeefs. Ons roepen uit de nood van de wereld, ons Kyrie-eleison is niet aan dovemansoren gericht. God zal recht verschaffen. De Zoon des mensen zal terugkeren en de macht van het kwaad zal het verliezen.

Laten we, tegen alle scepsis in, het volhouden. Gods dag, Gods wereld van liefde komt. De opstanding heeft reeds plaatsgevonden in deze wereld, de voltooiing er van zal er zijn!

Amen.