Dorpskerk Barendrecht zondag 5 augustus 2007

Voorganger: ds. Ph. van Wijk

 

Schriftlezingen:  Prediker 2,1-11  en Lucas 12,13-21

 

Lieve gemeente,

 

Wij zijn allemaal gelukszoekers.

Ergens allemaal op zoek naar het verloren paradijs. In ons is een diep heimwee naar echt geluk. En zo begint de bijbel ook. Met het geluk van de mens te beschrijven.

 

Alleen: het is de vraag of wij het geluk op de juiste plaats zoeken.

Ik zag deze week bij één van de actualiteitenprogramma’s iets over de cultuur van jongeren op vakantie in de Spaanse badplaatsen. Kennelijk gaan jongeren massaal voor het geluk dat lijkt te liggen in het direct bevredigen van oerdriften. Uit je dak gaan, drank en sex op het strand. De leegte en het ongeluk van zo’n gedrag gaapt je aan. Dat is geen geluk. En toch denken honderdduizenden jongeren van wel.

Veel geraffineerder ligt het bij het Zwitserlevengevoel. U weet wel die reclame, die appelleert aan ons gevoel dat we de ultieme vorm van geluk hebben bereikt als we op ons zestigste of zeventigste zonder financiële barričres zomaar vrij de wereld in kunnen trekken en helemaal nergens door gehinderd worden. Wij, die nog hard moeten werken, dromen van een goed pensioen en kunnen gaan en staan waar je wilt. En u, die het al bereikt hebt, weet wat de praktijk is.

Dat is toch veel acceptabeler dan die jongelui aan de Spaanse Costa’s?

 

Maar waarom is de Prediker dan toch veel sceptischer ook over het geluk van het Zwitserlevengevoel? Want eigenlijk vertelt hij ons in Prediker 2 zo iets. Naar hartelust heb ik genoten van alle mooie dingen die er op aarde te bedenken zijn. Me in het geluk ondergedompeld. Het is om te watertanden wat je allemaal leest wat hij heeft kunnen doen.

En toch begint en eindigt dat relaas met: ik heb ontdekt dat het allemaal leegte is. Ik zag dat het allemaal maar lucht en najagen van wind was.

 

En dan is Salomo nog niet zo dwaas als de man in de gelijkenis die Jezus vertelt. Salomo ontdekt zelf de leegte van al die verlokkelijke dingen.

De man in de gelijkenis blijft in de waan van het schijngenot vast zitten.

 

Beide stukken van vandaag maken duidelijk dat er kennelijk iets heel diep bij ons hapert, als het om ons geluk gaat.

 

Zou de dichter Ed Hoornik gelijk hebben?

 

Op school stonden ze op het bord geschreven,

het werkwoord hebben en het werkwoord zijn;

hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven,

de ene werklijkheid, de andre schijn.

 

Hebben is niets, is oorlog. Is niet leven.

Is van de wereld en haar goden zijn.

Zijn is, boven die dingen uitgeheven,

vervuld worden van goddelijke pijn.

 

Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten.

Is naar de aarde hongeren en dorsten.

Is enkel zinnen, enkel botte plicht.

 

Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,

is kind worden en naar de sterren kijken,

en daarheen langzaam worden opgelicht.

 

Niet hebben, maar zijn.

In ons zegt iets dat het daar om moet gaan.

Maar ik wil eigenlijk nog een stapje verder gaan.

Want het diepste probleem zit ook in het zijn. Niet in het hebben op zich.

 

Dat diepe verlangen naar geluk in ons, is verlangen naar een bepaalde manier van zijn. Ergens roept diep en onbewust in ons iets: als ik zo ben, dan ben ik gelukkig.

Maar daar gaat altijd weer iets mis. Iets dat in ons gebakken zit.

Wij hebben een onbewuste antenne voor het geluk van iemand anders.

Adam en Eva: paradijs! Geluk! Maar wat is het duivelse? Dat ze denken gelukkig te zijn als ze het geluk van God bereiken. Zijn als God.

Dat lijkt wat abstract, wat ver weg. Maar dat is precies wat we zelf elke dag meemaken.

Mijn vriend vertelt dat hij in oktober een heerlijk weekendje gaat uitwaaien op Ameland. Als hij dat vertelt drukt hij zijn verlangen uit om heerlijk onbezorgd de wind door zijn haren te laten waaien. De zilte zee op te snuiven. Een paar dagen gelukkig te zijn. En op datzelfde moment dat hij het me vertelt sluipt dat verlangen naar datzelfde geluk bij mij binnen. Ook ik wil de gelukkige zijn die hij zichzelf in zijn verlangen voorstelt. Dat verlangen naar geluk – en dat besef ik niet op dat moment – is een geluk dat ik dus van hem leen. Ik wil de gelukkige zijn die hij is.

En dat is iets heel krachtigs. Het is bijna goddelijk. Het gevoel dat dat het is. Dat geluk van de ander. Dat aanbid ik op dat moment.

 

En zo zie je dat overal en altijd weer gebeuren. Heel onze westerse welvaartsmaatschappij leeft daarvan. Onze economie draait daar op. Kijk maar hoe een nieuwe keuken en een nieuwe auto en een serre aan je huis aan de man of de vrouw worden gebracht. Kijk maar hoe het lichaam wordt voorgesteld.

Maar niet alleen die tastbare dingen. Ook verlangens. Naar meer immateriële dingen. Als ik ook opa of oma zou worden! Of als ik ook promotie maak, of net zo’n aardige gemeente krijg als mijn collegapredikant. Of net zo geliefd ben, of net zo vlot overkomend als mijn vriendin.

 

En de gevolgen? Het brengt ons als mensen vaak met elkaar in conflict. Die erfeniskwestie, waarmee ze bij Jezus komen. Daar ga ik het nu niet over hebben.

Maar het feit dat er veel gefrustreerde en onbevredigde gevoelens ontstaan. Dat er leegte overblijft. Dat is wat Prediker gewoon rechtuit zegt. En dat is eigenlijk overal in onze cultuur waarneembaar. Leegte. We zouden de gelukkigste generatie ooit op aarde moeten zijn. Want we zijn collectief nog nooit zo rijk geweest als we nu zijn.

 

Het heeft ons enorm op onszelf teruggeworpen.

Die man in de gelijkenis praat tegen zichzelf. Ik zal dit doen. Ik zal dat doen. En dan zal ik tegen mezelf zeggen, ziel, je hebt dit en dat, en je bent gelukkig.

Zo gaat dat. In die cirkel van het leven van geluk van anderen zijn wij eigenlijk voortdurend alleen met onszelf in dialoog. En niet met die ander. Die wordt alleen gebruikt voor de aanbidding van mijn eigen geluk.

En natuurlijk wil ik wel wat afstaan voor de ander. Als mijn eigen belangen veilig gesteld zijn. We zijn collectief de mens, de dwaas van deze gelijkenis.

 

En misschien wel het meest trieste van het feit dat we eigenlijk alleen met onszelf in gesprek zijn, is het feit dat het over de rug van miljoenen gaat, die er niet in delen. Het heeft een systeem gebaard, dat noodzakelijkerwijs het andere deel van de wereld uitbuit om het vol te kunnen houden. Laten we eerlijk zijn, gemeente, dat het godgeklaagd is, hoe het in deze wereld, Gods wereld, verdeeld is.

 

Maar misschien moeten we een weg terug maken. De weg van Jezus. Van de trinitarische God, waarin de drie Personen niet op zichzelf gericht zijn en met zichzelf in gesprek zijn, maar juist met elkaar. Volkomen liefde voor elkaar. Dat zie je hoe Jezus met zijn Vader omgaat. Al het mijne is het uw, en het uwe is het mijne. Leven zonder die verkeerde nabootsing. Dat is geluk. Liefde in zijn expressie naar buiten toe. God die de wereld liefheeft, en er Zich voor over heeft.

Dat is paradijs. Niet het zwitserlevengevoel, maar het Rijk van God is het paradijs. Niet het van anderen geďmiteerde geluk, maar het geluk van ware, zelfopofferende liefde, dat is vervulling.

Laten we deze wijze van ‘zijn’ najagen. Als geroepen, gedoopte kinderen van God. Dan zijn we in samenleving die zo het verkeerde geluk aanbidt, een teken van hoop. Een genezende kracht. Wegwijzers naar het ware paradijs. 

Wil dan geven,

dat ons leven

zelf ook vruchtbaar zij.

Laat in goede daden

’t woord van uw genade,

opgaan, sterk en vrij.

 

Eer aan de Vader

Eer aan de Zoon

Eer aan de heilige Geest.

 

Amen.