Dorpskerk Barendrecht, zondag 17 mei 2009

Op weg naar 500 jaar Dorpskerk.

Ds. Ph. van Wijk

Lezingen: 1 Joh. 4,7-21 en Joh. 15,9-17

 

Lieve gemeente,

 

“Hier zal van nu af het Woord Gods niet meer worden bediend”,

Met deze ferme woorden deed ds. Fortuin in april 1890 de kanselbijbel dicht. Het was de tijd van de Doleantie. Het ontstaan van de Gereformeerde Kerk. Een enorme polarisering. Op zondagmorgen zat ds. Fortuin een half uur voor aanvang van de dienst op de trap van de preekstoel hier. Om de moderne dominees tegen te houden, die de Hervormde classis stuurde. De kerkvoogden waren afgezet en de deurwaarder was er aan te pas gekomen om het kerkgebouw te ontzetten voor de Hervormden die niet mee wilden met de Doleantie.

Wat een diepe religieuze felheid. Waarin de een de ander uitsluit. Een dominee die voor God lijkt te spelen en in naam van de waarheid zware strijd voert. Je voelt de verontwaardiging in je opkomen. Toch had ds. Fortuin veel aanhang in het dorp. Op zondag kwamen tot twee keer toe zeven- achthonderd mensen naar de kerk. De uitbreiding aan de noordkant is er om die reden gekomen.

Maar vergis je niet in de tegenpartij. Ze hebben geprobeerd om een aanslag op ds. Fortuin te plegen, door zijn koetsier te bewegen ’s nachts met hem van de dijk af het water in te rijden. Die weigerde dat. De dienstbode, die het bij geruchte in het dorp hoorde, heeft het mevrouw Fortuin verteld. Die werd in één nacht grijs.

Ook in de decennia daarvoor was er al veel voorgevallen aan heftigheid tussen de modernen en de orthodoxen. Barendrecht was kennelijk geen makkelijke plek. De negentiende eeuw geen gemakkelijke eeuw. In 1841 was er een groep afgescheiden, de Christelijk Afgescheidenen. Maar Barendrecht bleef dominees beroepen van de moderne richting.

Een van de laatste modernen voor de komst van de orthodoxe ds. Fortuin was ds. Adriani. Die had uiteindelijk vanwege een wijziging in het kiesstelsel een aantal rechtzinnige ouderlingen tegenover zich gekregen, en hield alleen een diaken als moderne volgeling over. Allen tegen twee. De smid op het Dorpsplein was ouderling. Na afloop van de dienst in de consistorie liet de smid geen gelegenheid ongebruikt om de dominee op zijn dwalingen te wijzen. En niet zelden eindigde dat in ordinaire ruzie, waarna de predikant boos naar de pastorie liep.

 

Onze Dorpskerk is de plek waaruit nogal wat andere denominaties zijn voortgekomen. Het is eigenlijk het symbool van de eenheid en van de ene kerk van Christus door de eeuwen heen. Maar de pijn van het gescheiden optrekken verdiept zich als je bedenkt met wat voor bitterheid die scheidingen omgeven waren.

 

In een tijd waarin de verschillende groepen allemaal een eigen plek hebben gevonden, en we min of meer vreedzaam naast elkaar leven, kunnen we het ons nauwelijks meer voorstellen.

Hoe rijm je zoveel strijd in de kerk met juist datgene waar we vandaag vanuit de lezingen zo mee geconfronteerd worden?

Zo indringend als de eerste Johannesbrief het zegt: Niemand heeft ooit God gezien. Maar als we elkaar liefhebben, blijft God in ons. Of Jezus in het evangelie van vanmorgen: Dit is mijn gebod dat jullie elkaar liefhebben.

 

Toch zou het volkomen onjuist zijn, gemeente, om onze Barendrechtse voorouders met de vinger na te wijzen om alle kerkstrijd die er was. Dat is altijd een diepe neiging in ons. Te denken dat wij fatsoenlijker of vreedzamer zijn dan die mensen waarover je een verhaal hoort. Dan je voorvaderen. Dan maak je ze tot zondebok.

 

Hoeveel liefde steekt er in onze gemeente vandaag dan?

Moeten we niet eerlijk bekennen dat er nog evenveel groepsvorming is als altijd? Ieder zijn eigen ding dat om aandacht schreeuwt. Ieder zijn eigen hobby, zijn eigen kring, zijn eigen werkgroep of commissie. Eilandjes vaak. Waar niet altijd de opbouw van de gemeenschap maar nogal eens de eer van club voorop staat. Onderling moeilijk tot een eenheid te smeden, waar de een zich ten dienste stelt van de ander.

Overal opduikende rivaliteiten. Lichtgeraaktheid en concurrentie. Angst dat jouw club niet de eer krijgt, of jouw haan geen koning kraait. Menen dat jouw ding toch wel heel belangrijk is. En ook geslotenheid en uitsluiting. Nee, die of die, dat heb ik liever niet dat die met ons meedoet. En dan gaat het vaak van binnen vast zitten. Verborgen of soms zelfs nauwelijks verborgen boosheid. Je gaat, omdat je in die ander een rivaal ziet, een beeld van die ander bij jezelf opbouwen. Een boeman. Een vervelend mens. En bij elk ding roep je: zie je wel! En met dat beeld besmet je anderen. Het wordt partijvorming. Er gaat wrokkerigheid ontstaan. Opgeslagen zuurheid.

Het zijn eigenlijk in de grond dezelfde dingen die in de negentiende eeuw de kerk gescheurd hebben en het dorp verdeeld, die ook nu de groei van gemeenschap in de weg zitten. De hoeveelheid onderling geweld is niet kleiner geworden. De kerk niet heiliger.

 

Nu we richting Pinkseren gaan slaken we de verzuchting dat de Geest van Pinksteren, namelijk de liefde ons weer te pakken krijgt.

Dat is geen zoetige lievigheid. Dat is geen lieve vrede die geen vrede en ook geen liefde is.

Jezus is nooit zoetig geweest. Hij was helder in zijn kritiek op anderen. Hij ontmaskerde allerlei buitenkant zaken en schijn. Hij nam geen blad voor de mond. Maar in een openheid waaruit elke angst weg was, maar ook elke geldingsdrang. En waaruit altijd de ruimte sprak om één van geest met elkaar te zijn.

Zijn liefde was altijd de liefde zoals de er was tussen Hem en de Vader. Ze bootsten elkaar na zonder elkaar als concurrenten te zien. Hij was in de Vader en de Vader in Hem. En dat drukte niet weg. Dat maakt Hem niet tot een angstige slaaf.

Dat is liefde. Als je elkaar ten volle kunt aanvaarden zonder enig spoor van concurrentie. Dan kun je je ook voor elkaar opofferen zonder tegenprestatie te eisen. Dan hoef je je voor de ander niet groter te maken. Je hoeft je niet te meten met de ander. Je kijkt niet met een jaloers oog, en niet met een angstig oog. Je hoeft een ander niet te beroddelen.

God, gemeente, is niet mijn gevoel. Zeker niet mijn goed gevoel.

God is niet spiritualiteit. In spiritualiteit kan het zo makkelijk gaan om draaien om je eigen religieuze gevoelens.

God is niet een stelsel van gedachten. Dat sluit anderen zo makkelijk uit.

God is liefde. Wie in de liefde blijft, blijft in God, en God blijft in hem. En liefde is de kracht waarmee je de ander opneemt in je bestaan, je voor hem open stelt, en je jezelf voor hem opoffert.

 

Er is één ding dat mij in de beide lezingen van vanmorgen bijzonder troost. Soms krijg je het gevoel Dat het allemaal van ons afhangt. Dat je zelf God moet realiseren. Heel die oproep tot liefde kan soms zo moralistisch zijn. En ik weet niet hoe het u vergaat, maar wat ik aan liefde kan produceren is nog maar zeer, zeer fragmentarisch. Allerlei oude mechanismen dreigen altijd weer de dingen te bederven.

Maar daarom troost het mij dat in beide gedeelten er de vinger bij gelegd wordt dat niet wij de initiators van de liefde zijn, maar de liefde bij God vandaan komt. Niet wij hebben God eerst liefgehad, maar Hij ons. Dat is zelfs, zegt de brief, het wezen van de liefde.

 

Daarom hecht ik nog altijd veel waarde aan een belangrijk theoloog uit diezelfde negentiende eeuw. Kohlbrugge.  Kohlbrugge was bij uitstek de theoloog van de genade. Al zijn preken gaan er over dat wij er elke dag weer achter komen dat we in de dingen van God telkens op de onderste tree van de ladder moeten beginnen. We zijn eigenlijk goddeloze mensen. Maar dat wij er mogen zijn, voor God en voor elkaar, dat is puur genade. Dat is liefde. Als ik bij God moet gaan brengen wat ik allemaal goed doe, en wat ik allemaal aan liefde heb geproduceerd, dan heb ik weinig in handen. Maar dankzij de eindeloze liefde van God die zo geweldig geduldig met me is, rekent Hij me er niet op af. Vergeeft Hij. En dat is eindeloos ontspannend.

En dat roept elke keer iets wakker dat ik eigenlijk bij mezelf niet wakker had gekregen. Dan breekt er toch iets van de oude mechanismen van rivaliteiten en angsten en concurrenties bij me af. En alleen die genade is de bron waaruit liefde echt opwelt. En alleen daar breken muren af. Houdt het verkrampte groepsgevoel en de dwangmatige geldingsdrang, en ook het gefrustreerde minderwaardigheidsgevoel op. Daar wordt de kerk gebouwd. Dat is het enige echte ferment dat de kerk gaande zal houden. Genade die tot liefde leidt.

 

Amen.