Thema:
Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet. (Over verwondering)
Beste
jonge mensen,
Lastig,
lastig, jongens.
Want
ik kan natuurlijk wel een aantal dingen opnoemen die verwondering zouden kunnen
wekken. Maar zou het helpen?
Dan
ben ik inderdaad een beetje bezig met dat spelletje.
Ik
zie, ik zie, wat jij niet ziet.
Kijk,
en met een voorwerp dat je met een kleur benoemt lukt dat nog wel. Ik zie ik
zie wat jij niet ziet, zegt iemand in de kerk, en de kleur is grijs. Dan zegt
iemand: de haardos van een bekende jeugdouderling. En dan zegt de ander: heet.
En dan zeg je: o, die van Van Wijk. Raak.
Maar
als ik iets moet gaan vertellen over wat mij diep verwonderd heeft, geraakt
heeft, dan lukt het heel vaak niet om dat zo te vertellen dat een ander ook
geraakt wordt. Die ander zal het zelf ook moeten ervaren, moeten meemaken. Soms
zie je het opeens.
Ik
kan natuurlijk een paar dingen noemen.
Ik
doe een poging.
Die
man of vrouw die die Psalm 139 heeft gedicht is ongelofelijk lyrisch over het
prachtige verhaal van hoe je als mens bent gemaakt. Hoe dat toch kan. Dat heeft
hem kennelijk heel diep geraakt.
En
dan moet je weten dat men toen, zoveel eeuwen geleden, nog heel weinig wist
over de biologie van een mens. Dat onvoorstelbare. Dat een zaadcel binnendringt
in een eicel, microscopisch klein. Dat die twee cellen versmelten tot één. En
dat in die ene cel eigenlijk alles al verborgen zit. Mijn kleur haar. Die
ingewikkelde structuur van mijn ogen die kunnen zien. Iets van mijn karakter.
Dat ik op mijn vader lijk. Dat ik de aanleg heb om zorgzaam te zijn. Of juist
een techneut ben. Of een beetje filosoof.
Allemaal
al opgeborgen in die ene versmolten cel. En dat die cellen dan beginnen te
delen. Twee, vier, acht, zestien, tweeëndertig, vierenzestig,
honderdachtentwintig, zoveel duizend, zoveel miljoen…
En
dat elke cel zijn plekje weet. Precies die cel die op die plek nodig is.
Smaakcel op mijn tong, voor zoet of bitter. Kraakbeencel tussen mijn wervel.
Precies de goede vorm.
Wie
er over nadenkt, en er naar kijkt ziet al iets groots.
Ik
had het graag met een beamer en een scherm laten zien, het wonder van het
ongeboren leven, maar dat kan technisch in deze kerk niet zo gemakkelijk.
Weet
je wat je doet? Surf eens even op internet, straks. Of morgen. Bekijk de site
van de Vereniging tot Bescherming van het Ongeboren Kind. De VBOK. WWW.VBOK.NL en onder het kopje onderwijs vind je
een beschrijving en een aantal foto’s. Indrukwekkend.
Misschien
dat er al iets van verbazing komt. Dat het zo ingenieus, zo teer, zo rijk aan
structuur is. Daar kun je niet bij.
Maar
dan kun je nog een stap verder.
Verwondering
groeit naarmate je dieper naar de dingen kijkt.
Als
ik achter die wonderbaarlijke wereld iets ga vermoeden van God.
Dat
het niet allemaal toevallig is. Mijn leven niet.
Dat
ik er ben. En dat ik van God ben. En dat er een zin in mijn leven zit. En een
doel. En dat er zulke prachtige diepe dingen zijn met mijn leven.
Maar
niet alleen mijn leven.
Maar
eigenlijk heel het heelal.
Ik
heb hier een boekje bij me [1] dat ik een paar jaar geleden heb gelezen, en
deze weken herlezen. Daarin vertellen mensen van de natuurkunde wat voor diepe
raadselen er eigenlijk zitten achter het bestaan van alle materie. Ik besta en
alles bestaat, omdat God mij en alles op dit moment denkt. En als Hij dat niet
meer doet, dan verdwijnt alles in het niets. Dit boekje heeft mij bij het lezen
ongelofelijk veel verwondering gegeven. Iets gezegd over het oneindig grote van
God.
Wat
een machtige God, waaruit alles elk moment bestaat. Dat ik er ben, omdat Hij
mij denkt. Machtig.
En
zo zijn er zoveel dingen om je diep over te verwonderen.
Wat
dacht je van de opstanding van Jezus. Moet je eens over nadenken.
Maar
ook al zeg ik het met de meest lyrische en meeslepende woorden, dan lukt het
mij toch nog niet om iedereen te laten delen in de verwondering over God, en
over het bestaan.
Ik
zie, ik zie wat jij niet ziet.
Inderdaad.
Zo gaat dat vaak. Je ziet iets waar je heel opgetogen over bent, omdat het je
diep verwondert. Maar je vriend haalt zijn schouders op. Hij lacht er wat om.
Hoe
komt dat toch?
Dat
heeft iets met jezelf te maken.
Verwondering
over heel veel dingen in het leven, daar moet je een hart voor hebben, dat
daarvoor open staat. Daar moet je antennes hebben. Hele kwetsbare voelsprieten
zijn dat.
Die
vind je alleen maar in de diepte van je mens-zijn.
Ik
zal het met een beeld zeggen.
Die
diepe gevoelige laag heeft bij ons vaak een korst. Onze buitenkant. En je moet
er voor zorgen dat die buitenkant de signalen van het indrukwekkende en mooie
doorlaat, naar die gevoelige onderlaag.
Steeds
weer moet je dat ontwikkelen. Dat besef voor het mysterie. Voor het mooie. Voor
het diepzinnige. Voor het fijne.
Maar
je kunt die bovenlaag dicht trappen. Hard maken. Je kunt de antennes die in die
onderlaag zitten kapot maken.
Hoe
dan?
Vooral
door verruwing.
Door
altijd felle prikkels.
Iemand
die altijd in het lawaai werkt, hoort op den duur steeds minder. Dan raken de
zenuwen in het oor zo beschadigd, door het grove geluidsgeweld dat je de mooie
en fijnzinnig klanken niet meer hoort. Dan kun je alleen nog hard geschreeuw
horen.
Welnu,
je kunt de doorlaatlaag van je leven zo bombarderen met allerlei geweld dat die
helemaal dichtgetrapt wordt.
Het
geschreeuw van onze tijd. Altijd prikkels. Altijd een kick willen hebben.
Overspoeld worden met alles. Nog leuker. Nog harder. Nog prikkelender. Want de
ervaring van de kick stelt nooit tevreden. De volgende keer moet het nog harder
zijn.
Zo
is het met de muziek gegaan. Als je de muziek uit de jaren vijftig vergelijkt
met die van nu, dan is het voor het gevoel van nu bijna sullige muziek. Het
moest steeds prikkelender. Steeds harder. Steeds zwaardere beat. Steeds hardere
kick.
Hetzelfde
zie je met de pretparken. Die van twintig jaar geleden zijn zielige dingen
vergeleken bij de adrenaline verslindende attracties van nu. De kick moet
steeds prikkelender.
Zo
is het met het nachtleven gegaan. Zo is het met de reclame gegaan.
En
zo is onze ziel vaak steeds harder aangestampt, en heeft een steeds
ondoordringbaarder laag gekregen. En de antennes voor het fijne en harmonieuze
zijn kapot gegaan.
Wil
je de verwondering als iets vreugdevols ervaren, dan zul je iets van diepte van
leven moeten hebben.
Ik
wil dat graag tegen jullie zeggen, jongelui. Want je kunt je ziel zo
bombarderen met steeds hardere prikkels, dat je ziel voor altijd kapot gaat.
Een oor dat eenmaal is beschadigd door lawaai, kan nooit meer herstellen.
Het
hoort een beetje in een bepaalde levensfase en misschien een beetje bij de
Sallandse volksaard om je kwetsbare ziel te verbergen achter veel lawaai en
veel oergeweld.
Muziek
die deurdondert. Drinken. Stoerdoenerij. Leven voor de keet. Jankende brommer,
huilende motorfiets. En dat is niet alleen Salland. Dat weet ik ook wel. Maar
pas toch op dat je niet voor altijd een stuk van je ziel verliest, dood trapt.
En
ik zeg dan niet alleen tegen de jongelui. Het begint in de vroege opvoeding al.
Als een kleuter vraagt om muziek die deurdondert dan is dat kind misschien al
te veel blootgesteld aan muziek met veel heipalenritme. En als een kind alleen
maar overladen wordt met prikkels, in allerlei vormen dan verliest het zijn
fijngevoeligheid. Dan kan de diepe verwondering over het leven en het mysterie
van de dingen zich niet meer ontplooien.
Dus
ouders, hier vanavond met de jongelui meegekomen, uw taak om een beetje haaks
op deze tijd en deze cultuur, de diepe en fijngevoelige antennes van uw
kinderen helpen te ontwikkelen, zodat ze vol verwondering mee roepen:
Ik
zie ik zie wat jij ook ziet. En het zijn de tekens van de hemel.
Amen.