Jeugddienst in de Ontmoetingskerk, Nieuwleusen, zondag 1 februari 2004

Thema: Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet. (Over verwondering)

 

 

Beste jonge mensen,

 

Lastig, lastig, jongens.

Want ik kan natuurlijk wel een aantal dingen opnoemen die verwondering zouden kunnen wekken. Maar zou het helpen?

Dan ben ik inderdaad een beetje bezig met dat spelletje.

Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet.

 

Kijk, en met een voorwerp dat je met een kleur benoemt lukt dat nog wel. Ik zie ik zie wat jij niet ziet, zegt iemand in de kerk, en de kleur is grijs. Dan zegt iemand: de haardos van een bekende jeugdouderling. En dan zegt de ander: heet. En dan zeg je: o, die van Van Wijk. Raak.

 

Maar als ik iets moet gaan vertellen over wat mij diep verwonderd heeft, geraakt heeft, dan lukt het heel vaak niet om dat zo te vertellen dat een ander ook geraakt wordt. Die ander zal het zelf ook moeten ervaren, moeten meemaken. Soms zie je het opeens.

 

Ik kan natuurlijk een paar dingen noemen.

 

Ik doe een poging.

Die man of vrouw die die Psalm 139 heeft gedicht is ongelofelijk lyrisch over het prachtige verhaal van hoe je als mens bent gemaakt. Hoe dat toch kan. Dat heeft hem kennelijk heel diep geraakt.

En dan moet je weten dat men toen, zoveel eeuwen geleden, nog heel weinig wist over de biologie van een mens. Dat onvoorstelbare. Dat een zaadcel binnendringt in een eicel, microscopisch klein. Dat die twee cellen versmelten tot één. En dat in die ene cel eigenlijk alles al verborgen zit. Mijn kleur haar. Die ingewikkelde structuur van mijn ogen die kunnen zien. Iets van mijn karakter. Dat ik op mijn vader lijk. Dat ik de aanleg heb om zorgzaam te zijn. Of juist een techneut ben. Of een beetje filosoof.

Allemaal al opgeborgen in die ene versmolten cel. En dat die cellen dan beginnen te delen. Twee, vier, acht, zestien, tweeëndertig, vierenzestig, honderdachtentwintig, zoveel duizend, zoveel miljoen…

En dat elke cel zijn plekje weet. Precies die cel die op die plek nodig is. Smaakcel op mijn tong, voor zoet of bitter. Kraakbeencel tussen mijn wervel. Precies de goede vorm.

Wie er over nadenkt, en er naar kijkt ziet al iets groots.

Ik had het graag met een beamer en een scherm laten zien, het wonder van het ongeboren leven, maar dat kan technisch in deze kerk niet zo gemakkelijk.

Weet je wat je doet? Surf eens even op internet, straks. Of morgen. Bekijk de site van de Vereniging tot Bescherming van het Ongeboren Kind. De VBOK. WWW.VBOK.NL en onder het kopje onderwijs vind je een beschrijving en een aantal foto’s. Indrukwekkend.

 

Misschien dat er al iets van verbazing komt. Dat het zo ingenieus, zo teer, zo rijk aan structuur is. Daar kun je niet bij.

Maar dan kun je nog een stap verder.

Verwondering groeit naarmate je dieper naar de dingen kijkt.

Als ik achter die wonderbaarlijke wereld iets ga vermoeden van God.

Dat het niet allemaal toevallig is. Mijn leven niet.

Dat ik er ben. En dat ik van God ben. En dat er een zin in mijn leven zit. En een doel. En dat er zulke prachtige diepe dingen zijn met mijn leven.

 

Maar niet alleen mijn leven.

Maar eigenlijk heel het heelal.

 

Ik heb hier een boekje bij me [1]  dat ik een paar jaar geleden heb gelezen, en deze weken herlezen. Daarin vertellen mensen van de natuurkunde wat voor diepe raadselen er eigenlijk zitten achter het bestaan van alle materie. Ik besta en alles bestaat, omdat God mij en alles op dit moment denkt. En als Hij dat niet meer doet, dan verdwijnt alles in het niets. Dit boekje heeft mij bij het lezen ongelofelijk veel verwondering gegeven. Iets gezegd over het oneindig grote van God.

Wat een machtige God, waaruit alles elk moment bestaat. Dat ik er ben, omdat Hij mij denkt. Machtig.

 

En zo zijn er zoveel dingen om je diep over te verwonderen.

Wat dacht je van de opstanding van Jezus. Moet je eens over nadenken.

Maar ook al zeg ik het met de meest lyrische en meeslepende woorden, dan lukt het mij toch nog niet om iedereen te laten delen in de verwondering over God, en over het bestaan.

 

Ik zie, ik zie wat jij niet ziet.

Inderdaad. Zo gaat dat vaak. Je ziet iets waar je heel opgetogen over bent, omdat het je diep verwondert. Maar je vriend haalt zijn schouders op. Hij lacht er wat om.

 

Hoe komt dat toch?

Dat heeft iets met jezelf te maken.

Verwondering over heel veel dingen in het leven, daar moet je een hart voor hebben, dat daarvoor open staat. Daar moet je antennes hebben. Hele kwetsbare voelsprieten zijn dat.

Die vind je alleen maar in de diepte van je mens-zijn.

 

Ik zal het met een beeld zeggen.

Die diepe gevoelige laag heeft bij ons vaak een korst. Onze buitenkant. En je moet er voor zorgen dat die buitenkant de signalen van het indrukwekkende en mooie doorlaat, naar die gevoelige onderlaag.

 

Steeds weer moet je dat ontwikkelen. Dat besef voor het mysterie. Voor het mooie. Voor het diepzinnige. Voor het fijne.

Maar je kunt die bovenlaag dicht trappen. Hard maken. Je kunt de antennes die in die onderlaag zitten kapot maken.

Hoe dan?

Vooral door verruwing.

Door altijd felle prikkels.

Iemand die altijd in het lawaai werkt, hoort op den duur steeds minder. Dan raken de zenuwen in het oor zo beschadigd, door het grove geluidsgeweld dat je de mooie en fijnzinnig klanken niet meer hoort. Dan kun je alleen nog hard geschreeuw horen.

 

Welnu, je kunt de doorlaatlaag van je leven zo bombarderen met allerlei geweld dat die helemaal dichtgetrapt wordt.

Het geschreeuw van onze tijd. Altijd prikkels. Altijd een kick willen hebben. Overspoeld worden met alles. Nog leuker. Nog harder. Nog prikkelender. Want de ervaring van de kick stelt nooit tevreden. De volgende keer moet het nog harder zijn.

Zo is het met de muziek gegaan. Als je de muziek uit de jaren vijftig vergelijkt met die van nu, dan is het voor het gevoel van nu bijna sullige muziek. Het moest steeds prikkelender. Steeds harder. Steeds zwaardere beat. Steeds hardere kick.

Hetzelfde zie je met de pretparken. Die van twintig jaar geleden zijn zielige dingen vergeleken bij de adrenaline verslindende attracties van nu. De kick moet steeds prikkelender.

Zo is het met het nachtleven gegaan. Zo is het met de reclame gegaan.

En zo is onze ziel vaak steeds harder aangestampt, en heeft een steeds ondoordringbaarder laag gekregen. En de antennes voor het fijne en harmonieuze zijn kapot gegaan.

Wil je de verwondering als iets vreugdevols ervaren, dan zul je iets van diepte van leven moeten hebben.

 

Ik wil dat graag tegen jullie zeggen, jongelui. Want je kunt je ziel zo bombarderen met steeds hardere prikkels, dat je ziel voor altijd kapot gaat. Een oor dat eenmaal is beschadigd door lawaai, kan nooit meer herstellen.

Het hoort een beetje in een bepaalde levensfase en misschien een beetje bij de Sallandse volksaard om je kwetsbare ziel te verbergen achter veel lawaai en veel oergeweld.

Muziek die deurdondert. Drinken. Stoerdoenerij. Leven voor de keet. Jankende brommer, huilende motorfiets. En dat is niet alleen Salland. Dat weet ik ook wel. Maar pas toch op dat je niet voor altijd een stuk van je ziel verliest, dood trapt.

 

En ik zeg dan niet alleen tegen de jongelui. Het begint in de vroege opvoeding al. Als een kleuter vraagt om muziek die deurdondert dan is dat kind misschien al te veel blootgesteld aan muziek met veel heipalenritme. En als een kind alleen maar overladen wordt met prikkels, in allerlei vormen dan verliest het zijn fijngevoeligheid. Dan kan de diepe verwondering over het leven en het mysterie van de dingen zich niet meer ontplooien.

Dus ouders, hier vanavond met de jongelui meegekomen, uw taak om een beetje haaks op deze tijd en deze cultuur, de diepe en fijngevoelige antennes van uw kinderen helpen te ontwikkelen, zodat ze vol verwondering mee roepen:

Ik zie ik zie wat jij ook ziet. En het zijn de tekens van de hemel.

Amen.



[1] God en de wetenschap, Jean Guitton, Grichka Bogdanov, Igor Bogdanov, Baarn 1992