Dorpskerk Barendrecht, ds. Ph. van Wijk

zondag 16 maart 2008, Palmarum en tweede Passiezondag

Lezingen:

Nehemia 8 (i.v.m. 40-dagenproject)

Matteüs 21,1-13  (Palmarum)

Matteüs 27, 15-26

Gezang 173

Liedboek voor de Kerken

 

De melodie.

Het lijkt wat ver gezocht, gemeente, maar ook de melodie van dit lied heeft een diepere betekenis. Hans zal me even helpen om dat duidelijk te maken.

In vier regels bouwt Frits Mehrtens een bepaalde spanning op die verwijst naar de veertigdagentijd. In de eerste regel vind je vijf tonen. (orgel)

Dan komen er in de tweede regel twee bij. (orgel)

De derde regel bouwt de spanningsboog nog verder uit, weer twee tonen er bij. (orgel). Nu zijn we aan negen.

En tenslotte de climax in de laatste regel. Tien tonen (orgel)   4 x 10 = 40.

Het lijkt misschien gezocht. Maar de componist heeft juist zelf gezegd dat hij zo met deze melodie de veertigdagentijd wil verkondigen. Een monumentale melodie, die niet verslijt!

 

1

Alles wat over ons geschreven is

gaat Gij volbrengen deze laatste dagen,

alle geboden worden thans voldragen,

alle beproeving van de wildernis.

 

In het Nehemia-verhaal van vanmorgen komt het volk in de herbouwde stad Jeruzalem bijeen. Ze beseffen dat ze niet zomaar door kunnen gaan met het leven alsof er niets is gebeurd. Meer dan ooit willen ze horen naar de woorden van God. De Thora wordt voorgelezen. In de Thora is voor Israël een weg van leven gegeven. Je kunt je voorstellen dat er een diep verlangen is om echt een kracht van leven aan te boren.

Ze zijn een lange weg gegaan, die ook iets had van de woestijnervaring van hun voorvaderen. Gedeporteerd. Ontheemd. Samenhang kwijt. En daarom willen ze nu de Thora als bron van leven. Een echt volk van God zijn. Met een heilig enthousiasme horen ze de woorden van de Thora, en ze gaan er ook mee aan de slag. Het is de zevende maand, en als ze lezen dat in de zevende maand het loofhuttenfeest gevierd moet worden, dan brengen ze dat direct in praktijk. Het spreekt hen waarschijnlijk ook zo aan omdat het ’t feest is van de spanning tussen de woestijn en het beloofde land. Woestijntijd en ballingschap lijken veel op elkaar.

Alles wat voor ons geschreven is, gaan we volbrengen, we gaan de geboden voldragen, en we beginnen bij de beproeving van de wildernis.

Toch voel je aan dat Willem Barnard een diepere laag aangeeft. Elke poging om zelf de stad van vrede te bouwen leidt uiteindelijk toch tot het besef dat het leeg blijft. Dat de geboden eigenlijk door ons niet voldragen worden. Dat er altijd weer de beproeving van de wildernis is. Als Jezus Jeruzalem binnenrijdt is er het heilige enthousiasme van een nieuwe toekomst. Maar de dagen die komen moeten een ongekende kracht naar voren brengen. Alle krachten van de liefde zullen nodig zijn om de uitbarsting van het kwaad te overwinnen.

Al wat wij in de Thora en de profeten over ons leven geschreven zien, komt pas nu voldragen naar voren. In de paradox van het grootste breken van de geboden, de moord op de Rechtvaardige, en de grootse vervulling van de geboden in de liefde tot voorbij de dood.

 

Nu hebben wij de neiging om Pasen buiten de veertigdagentijd te houden. Dat is niet nodig. Barnard verwijst in dit eerste vers al naar Pasen. Naar de Emmaüsgangers. U kent het verhaal. Onderweg komt er een derde bij hen. Jezus, die ze als zodanig niet kennen. En die hen de Thora en de profeten uitlegt in het licht van wat er drie dagen eerder is gebeurd. De Thora en de profeten, zo wil deze vreemdeling zeggen, vertellen overal al wat er met Jezus zou gebeuren. Alles wat over Hem geschreven is.

We zingen vers 1.

 

2

Gods schepping die voor ons gesloten bleef

ontsluit Gij weer, Gij opent onze harten,

die Zoon van David zijt en Man van Smarte,

Koning der Joden die de dood verdreef.

 

Begint niet de Thora, al wat over ons geschreven is, met de schepping? Maar de schepping zit dicht. De echte vreugde van de schepping lijkt verdwenen te zijn.

Barnard had een eerder lied geschreven, op veel punten hetzelfde. Bedoeld voor de eerste zondag in de veertigdagentijd. De roosterlezing van die zondag is die over Jezus, die opgaande naar Jeruzalem Jericho passeert. Daar is de blinde die langs de weg bedelt. Jezus, Zoon van David, heb meelij met mij. Jezus opent zijn ogen. Barnard dicht in dat eerste gedicht:  De schepping die voor ons gesloten bleef, ontsluit Gij weer, Gij opent onze ogen. De schepping is op nog zoveel punten decor van onvolmaaktheid en lijden. En door de intense nabijheid en liefde van Jezus gaat er al zoveel open. Er gebeuren in zijn nabijheid tekenen van een nieuwe schepping.

 

Dat de schepping gesloten blijft, waar mensen niet op de liefde maar op zichzelf gericht zijn, bewijzen wij in onze dagen. Op ongemeen brute wijze buiten wij de schepping uit. Vanwege het nabootsende verlangen. Nooit genoeg. Want verlangens die we van anderen overnemen bevredigen nooit, en moeten altijd overboden worden. Op uiterst schrijnende wijze drijven wij de schepping terug in de duisternis. Sluiten wij haar verder toe. Puur instrumenteel gebruiken we haar. Zelfs als we er in recreëren, vaak. Je wilt net zo’n coole vakantie als de voorbeeldfiguren in de reclame. Of net zulke fascinerende dingen meemaken als je vrienden. Maar dan ontdekken we het echte licht en de vreugde van de schepping niet zomaar.

En diezelfde nabootsende verlangens leiden tot afgunst en rivaliteiten. Dezelfde afgunst die er toe leidt dat Jezus Man van Smarte wordt. Tot de dood er op volgt. De messiaanse Zoon van David op Palmzondag wordt de bespotte Koning der Joden, op Goede Vrijdag.

Maar op ongekende wijze verduurt Hij deze menselijke duisternis. Het menselijk geweld. De Hem door mensen aangedane dood. Als de schepping ergens dicht zit, dan daar. Terug bij af. Niet voor niets is het dan drie uur duisternis midden op de dag.

Hij overwint die met het licht van de liefde. Jezus verdrijft de dood. Wat een geweldig perspectief. De schepping gaat echt open. De vreugde keert terug. Pasen zal zich uiteindelijk vertalen in eeuwig licht. In een nieuwe schepping waar de dood niet meer zal zijn.

Het loofhuttenfeest kent al iets van die vreugde van de nieuwe schepping.

We zingen vers 2

 

3

Jezus, de haard van uw aanwezigheid

zal in ons hart een vreugdevuur ontsteken.

Gij gaat vooraan, Gij zult ons niet ontbreken,

Gij Hogepriester in der eeuwigheid.

 

Palmpasen. Wat een intense vreugde bij het volk. Hosanna. Gij gaat vooraan.

Maar het blijkt nog een te licht ontvlambaar vuur te zijn. Strovuur, dat zo gedoofd is.

Intenser is het met Pasen. Bij die mannen op weg naar Emmaüs. Dat zeggen ze later. “Was ons hart niet brandend in ons, toen wij met Hem op de weg waren.” Zelfs dus als ze Hem nog niet herkend hebben als de opgestane Heer, brandt hun hart al met een vreugde die ze niet verklaren kunnen.

De liefde die in de lijdende Messias zo’n ongekende kracht heeft gehad, is een liefde die ook onze harten tot een vreugdevuur ontsteekt. Je raakt los van je gesloten cirkels waarin dat verkeerde vuur brandt van verlangens die niet bevredigd worden. En de liefde gaat open.

Gij gaat vooraan. Gij zult ons niet ontbreken. Jezus is op een wijze door het kwaad heen gebroken, die ons nooit gelukt zou zijn. Hij is de eerste. Hij gaat vooraan. Maar juist doordat eenmaal het kwaad het tot op het bot heeft moeten verliezen en de liefde heeft overwonnen, is er een voortdurende haard van aanwezigheid.

Gij, Hogepriester in der eeuwigheid. Een verwijzing naar de brief aan de Hebreeën, waarvan ik u nu de uitleg bespaar. Frits Mehrtens, de componist hoorde er ook iets anders in. Het vreugdevuur in het hart is het tegenbeeld van het slangengif. In de woestijn werden de Israëlieten gebeten. Dood alom. Toen moest Mozes een koperen slang omhoog steken. Daar moest je naar omhoog kijken. Dan genas je. Zo ziet Mehrtens Jezus als hogepriester. Hoog aan het kruis. Kijk daar naar! Daarom zet hij die hoogste noot van dat lied op het Gij van de Hogepriester.   (orgel)

Zingen vers 3

 

4

Gij onderhoudt de vlam van ons bestaan,

aan U, o Heer, ontleent het brood zijn leven,

ons is een lofzang in de mond gegeven,

sinds Gij de weg van 't offer zijt gegaan.

 

Echt leven is het leven waar de vlam van de liefde brandt. Wij hebben de neiging om het geluk van het leven te leggen in het bereiken van het geluk dat we bij anderen denken waar te nemen. Maar alleen waar de liefde werkelijk zijn beslag krijgt is het echte leven. Veel van de andere verlangens zijn surrogaat daarvoor. Geen echt leven. Dat is de reden dat bij alle ongekende welvaart het westerse leven leger is dan ooit.

In die zin is de goddelijk grote liefde van Jezus, de vlam van ons bestaan. En ontleent ook het dagelijkse brood, al wat ons elke dag tegemoet komt, zijn kracht daaraan. Het gewone krijgt glans. Omdat het niet meer verduisterd wordt door nabootsend verlangen.

En het brood wordt brood van het leven in het sacrament. Het wijst ons naar Hem die er zichzelf voor over heeft gehad om de liefde te laten zegevieren boven de haat. Die zichzelf daar ook voor heeft laten breken. Brood uit de hemel.

Door die kracht van de vlam van liefde bloeit waar geluk open. Wordt je leven een lofzang. Wie leeft uit het kopiëren van verlangens van anderen zal zijn levenslied alleen naar zichzelf toezingen. Maar wie de liefde toelaat en leeft gaat lofzingen.

Ongekend groot is de gave die in de weg van Jezus aanwezig is. Zichzelf ten offer durven geven. Hij wist dat alleen door zichzelf er voor over te hebben het kwaad kon worden verslagen. Hoe meer je dat beseft, hoe groter de dank wordt en daarmee de lofzang.

Zingen vers 4

5

Dit is uw opgang naar Jeruzalem

waar Gij uw vrede stelt voor onze ogen,

vrede aan allen die uw naam verhogen:

heden hosanna, morgen kruisigt Hem!

 

Het hele lied zit vol van spanning tussen duisternis en licht. Het kwaad dat zich opdringt, maar dat tegelijk doorbroken, ontmaskerd wordt.

Die intense spanning krijgt een climax in het laatste couplet.

Op Palmzondag lijkt alles zich tot ongekende hoogte te ontwikkelen. Jezus wordt juichend Jeruzalem binnengehaald. Het messiaanse Rijk gaat beginnen. Hosanna voor de grote Koning.

Maar binnen enkele dagen blijkt deze zelfde mensenmassa van euforie en jubel te veranderen in een woedende menigte. Kruisig Hem, kruisig Hem! Geef ons Barabbas.

Het is het meest indringende gegeven van het hele drama van Jezus’ lijden. En tegelijk is het zo algemeen menselijk dat we weten dat het overal kan gebeuren. Een poos terug las ik een artikel over digitaal pesten. Een klas gaat vredig naar huis. Maar via internet in de middaguren, chatten, MSN-en, ontketent zich in enkele uren een vreselijke hetze tegen één kind.

Deze krachten zijn de duivel zelf. Zoek de duivel niet te ver weg. Dat zijn wij, in de virusbesmetting van het kwaad waar we in meegezogen worden. Van een kleine roddel tot een expliciete hetze. Wij bevinden ons allemaal ongemerkt in diezelfde mensenmassa die Barabbas koos, en Jezus naar het kruis schreeuwde. Er zijn wat een groepsprocessen waarin we meedoen!

 

Maar dat Jezus ook die verdwaasde massa die Hem zo uitspuwt zonder enige vorm van wraak en vergelding in de vergeving en de liefde trekt: dat is de vrede die Hij ons voor ogen stelt. Dat is verzoening. Wat een grootheid. Dat je de massa die jou onrechtmatig verwerpt en doodt, vrede brengt! Goddelijke boodschap.

Vrede aan allen die uw naam verhogen, heden hosanna, morgen kruisigt Hem.

En daarmee sluit dit ongekend indringende, mooie, maar ook ernstige lied aan bij de lofzang van de Kerstnacht. Vrede op aarde, in mensen waarin God welbehagen heeft.

 

Eer aan de Vader, eer aan de Zoon, eer aan de heilige Geest.

zingen vers 5