Dorpskerk Barendrecht, 31 jan. 2010.

Ds. Ph. van Wijk

Exodus 1 / Lucas 4,14-31

 

Lieve gemeente,

 

Het is een bijzondere samenloop van omstandigheden. Deze week herdenking van 65 jaar Auschwitz. En ook afgelopen maanden het proces tegen Demjanjuk, het kan u niet zijn ontgaan. Telkens dwarrelden de taferelen uit de vernietigingskampen dwars door onze illusie van vrede en gezelligheid, om ze even te verstoren. En dan vandaag op het rooster Exodus 1.De parallellen zijn groot.

Arbeit macht frei” stond er boven de ingangen van de concentratiekampen. Ik herinner me nog hoe ik koud werd tot op mijn botten toen ik het met eigen ogen in Theresienstadt boven de poort zag staan. De slavenarbeid in Egypte en de afbeulende voor vernedering en uitroeiing bedoelde arbeid in de concentratiekampen. Genocide. Zijn Farao en Hitler vergelijkbaar?

 

Ik moet u bekennen dat ik het altijd moeilijk vind om over zulke verschrikkelijke en verbijsterende gebeurtenissen zoals bijvoorbeeld de Holocaust, iets te zeggen. Het is ingrijpend geweest. Te groot bijna om het te vatten. Maar het geldt ook voor wat er is gebeurd onder Pol Pot in Cambodja. Voor Rwanda in de jaren negentig. En zelfs ons Rurigi. De schaal is kleiner. De intensiteit tenminste even groot.

 

Een grondgedachte van de orthodox-gereformeerde theologie spookt door mijn hoofd.

“De mens is onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad”, zo leert de Heidelberger Catechismus.

Niet zo lang geleden zei collega Van der Steen in ons werkoverleg dat je als mens weinig realiteitsbesef hebt als je dat laatste ontkent. De mens geneigd tot alle kwaad. Hij zei dat in het licht van de gruwelijkheden als waarover we vandaag lezen en spreken. Zo ver kan het komen met ons mensen.

En waar ik zelf door studie en nadenken zeer van doordrongen ben geraakt, dat is dat wij een uiterst hardnekkige fout maken door te denken dat een deel van de mensheid mogelijk slecht is, maar dat het dan wel altijd de anderen zijn.

Als wij ons afvragen hoe het toch ooit mogelijk is geweest dat mensen tot de verschrikkelijkheden in staat zijn die zijn gebeurd, dan zien wij in hen een soort beesten, dat wij zelf nooit zouden kunnen zijn.

Maar we vergissen ons, als het om de besmettelijkheid van het kwaad gaat. Wij hebben een ongekend groot onbewust kopieergedrag. Niet alleen in het kopiëren van onze verlangens, zoals ik u al zo vaak heb uitgelegd, maar ook in het kopiëren van negatieve gevoelens over anderen. Dat heeft te maken met het feit dat wij onze vaak vertroebelde gevoelens overdragen op iemand anders. We hebben een oerneiging om te wijzen. En om dat wijzen met een beschuldigende vinger als een besmettelijke ziekte van anderen over te nemen en op anderen over te dragen.

Je ziet het in het verhaal van het evangelie van vandaag. Eerst luisteren ze in Nazareth met open mond naar Jezus. Prachtig, wat kan die man preken. Maar het duurt niet lang. Zijn openhartige duiding van hoe het in Israël eigenlijk vaak in elkaar steekt, roept al spoedig boosheid op. En als er één hardop begint te mopperen, dan is zijn buurman al gauw aangestoken. En twee worden er in een splitsecond vier, en vier acht, en acht zestien. Als de verspreiding van een virus. En binnen een uur staan ze buiten Nazareth als een woedende kolkende massa om Hem in de dood te storten. De voedingsbodem van onbehagen, ongenoegen en van onderlinge spanningen maakt dat zo’n zondebokproces binnen no time op kan laaien.

 

Nooit meer Auschwitz. Nooit meer Egypte van deze farao. Dat is een uiterst diep besef dat bij ons is binnengedrongen. Hopelijk komen er nooit meer zulke slechtaards als de farao en zijn soldaten, Hitler en zijn SS-ers en Saddam Hoessein en zijn deze week opgehangen neef Ali Chemicali.  Nooit meer zulke stammenwoede als tussen Hutu’s en de Tutsi’s. De Kalenjin en de Kikuyu’s rond Rurigi. Maar onze neiging om het kwaadaardige buiten onszelf aan te wijzen, hoort eigenlijk tot precies datzelfde zondebokproces.

 

En ik vrees, gemeente, dat wij in onze samenleving steeds meer in een klimaat terecht komen waarin het onderhuidse onbehagen vanwege de steeds onzekerder wordende economische toekomst en de grotere complexiteit van ons samenleven, wordt geprojecteerd op groepen. Op vreemdelingen. Op moslims. Of op christenen. Zie de ideologische strijd tegen het christelijk onderwijs die oplaait. De samenleving wordt innerlijk instabieler. Geestelijk leger. En dan krijg je een steeds grotere neiging tot zondebokprocessen.

 

En ik schroom niet om het nog dichter bij huis te zeggen. Wij leven in een door conflicten zwaar gehavende gemeente. En ik ontwaar allerlei sluimerende processen die niet goed zijn. Er worden karikaturen gemaakt. Er wordt in de wandelgangen veel gepraat dat dicht aan komt tegen kwaadsprekerij, roddel, onwaarheid over anderen. Verholen zurigheid en ongezond gepraat ondermijnt onze gemeente voortdurend. En ik merk ook aan mezelf dat ik me telkens tot de orde moet roepen om daar niet in meegenomen te worden.

 

De gereformeerde orthodoxie verwoordt wel degelijk een menselijke waarheid als ze stelt dat wij geneigd zijn tot alle kwaad. En pas als we bereid zijn om bij onszelf te rade te gaan hoe de besmettelijkheid van dit kwaad werkt, is er een weg van omkeer mogelijk.

 

Maar ik wil er graag wat tegenover stellen. Want als de Catechismus in één adem zegt: “de mens is onbekwaam tot enig goed”, dan wil ik daar wel wat op afdingen.

En dan citeer ik weer collega Van der Steen. In een preek vorig jaar hier in de Dorpskerk zei hij dat het in pedagogische zin heilzaam is om kinderen de heldenverhalen te vertellen, en ze niet alleen voortdurend op te zadelen met de verhalen van verschrikking en kwaadaardigheid die zich in de geschiedenis hebben voorgedaan.

En ik denk dat dat waar is. Dat kinderen, maar ook volwassenen, de inspiratie nodig hebben van krachtige voorbeelden van het goede. Van daadwerkelijke moed en onbevreesdheid. Van niet enkel negatief gejeremieer maar van zelfopofferende en risicovolle inzet voor anderen.

Prachtig dit verhaal van Exodus 1. En prachtig dit verhaal van Lucas 4. Zonder vrees durven die twee verloskundigen het bevel van de farao te weerstaan. Zij doden de jongetjes die geboren worden niet. Ze zijn niet bang. En alleen al hun namen duiden dat het prachtvrouwen zijn. Sifra betekent schoonheid en Pua betekent pracht.

En Jezus in Lucas 4. Die op geen enkele wijze uit politieke listigheid of uit bescherming van zichzelf zijn boodschap versluiert. Maar zonder bijbedoeling spreekt.

Zulke mensen staan model voor de velen die in de geschiedenis eigen leven in de waagschaal hebben durven leggen om het monsterlijke kwade te kunnen weerstaan. We hebben zulke inspirerende modellen nodig. Positieve besmetting van deze gaven. Voor de toekomst van onze samenleving. En iedereen weet hoezeer we zulke helden in allerlei dagelijkse situaties ook nu al nodig zijn. Mensen die het voor hun vrienden of collega’s of buren of anderen op durven nemen, als er onrecht geschiedt. Die niet uit lafheid de snor drukken. Maar eigen positie veil hebben voor de ander, als tegenkracht tegen het onrecht. Laat zulke verhalen klinken. Laat je er door inspireren om aan de besmettelijkheid van het kwaad te ontkomen.

Amen.