Barendrecht, Dorpskerk, 19 juni 2011, afscheid

 

Exodus 34, 4-9 /  2 Korientiërs 13,11-13  / Matteüs 28,16-20

 

Broeders en zusters,

 

Het leesrooster legt ons wel een paar voor de gelegenheid pikante gedeelten voor. Maar ze staan zonder meer in lijn staan met wat ik vanaf deze plek drieeneenhalf jaar heb verkondigd. En kennelijk heeft de Geest ons iets te zetten. Daarom heb ik ze toch vrijmoedig in de orde van dienst gezet. Ik denk, dat als je gaat ontwijken en een schonere schijn ophangt dan de werkelijkheid gebiedt, het uiteindelijk alleen maar meer beladen en emotioneel wordt. In mijn studietijd ontdekte ik Luther, en met hem dat de Schriften je vrij maken. Je van de kramp van je eigen prestaties verlossen. En Luther leert je de bijbel heel concreet op het gewone leven te laten betrekken. En ruim tien jaar geleden ontdekte ik René Girard en zijn mimetische theorie, zijn zondeboktheorie en ook dat was een verrassend nieuwe ontmoeting met Schriften, die veel duidelijk maakt  over wat er werkelijk aan krachten in de mensengemeenschappen leven. En daarom laat ik ze vandaag bij deze wat bijzondere gelegenheid,  met Luther en met Girard gewoon op onze concrete situatie slaan. En dan is het helemaal zo beladen niet als velen dachten dat deze dienst misschien zou kunnen zijn.

 

Je zou je kunnen voorstellen dat de communicatie van Mozes met de Ene, de Eeuwige, anders zou zijn verlopen. Dat hij, voor de tweede keer op de berg aangekomen met het tweede stel stenen platen, had gezegd: “U hebt me nu nog wel een tweede keer hier laten komen, maar van mij hoeft het niet meer. Wat U met dat zootje ongeregeld, die zogenaamde gemeente van u daar beneden, wilt, dat is uw zaak, maar ik ben er klaar mee. U hebt gezien dat ik uit woede uw Tien Woorden op de stenen platen aan gruzelementen heb gesmeten. U weet ook hoe vaak ik al gefrustreerd ben geraakt door de onhandelbaarheid van dat volk. Dit houd ik niet uit en ze zijn het ook niet waard. Ik lever mijn opdracht in. Onthef mij maar uit mijn ambt. En wat mij betreft stopt U zelf ook met zich met deze gemeente te bemoeien.”

Dat had wel bij Mozes gepast. Mozes was kort van draad, zo was al vroeg gebleken toen hij uit woede over het onrecht dat het volk werd aangedaan een Egyptische opzichter doodsloeg. En dat kort van draad was ook weer opgedoken toen hij met die eerste set stenen platen van de berg was gekomen. Datzelfde gen herken ik wel een beetje, als ik eerlijk ben.

Maar plaats van gefrustreerd of ontmoedigd te reageren en de gemeente daar beneden af te schrijven, is er een intense voorbede. Hij beseft wat de krachten zijn die zich kunnen verspreiden. De negatieve krachten van onderlinge spanningen en rivaliteiten. Het onderhuidse geweld is besmettelijk. Ook in de tijd, in de generaties. Die sfeer draag je mimetisch over op je kinderen, en het blijft een negatieve spiraal. Die laat zich alleen doorbreken door echte presentie van de Eeuwige zelf. Genade en liefde als krachten van de overkant.  Dat is wat Mozes beseft. In diepe ootmoed werpt hij zich neer. “Als U mij genadig bent, mijn Heer, laat mijn Heer dan toch meegaan in ons midden, want een gemeente hard van nek is het, maar vergeven moet u ons onrecht en onze zonde en ons als erfdeel aanvaarden!”

Dat wil ik graag van Mozes leren, ook vanmorgen. Deze solidariteit. Niet boven de massa gaan staan en menen beter te zijn dan zij. Het is niet zo moeilijk om uit frustratie in rancuneuze gevoelens te vervallen. Handenwrijvend te onderstrepen dat de visitatoren gezegd hebben dat het met de Dorpskerkgemeente nog erger is dan ze gedacht hadden. Schande roepen over allerlei dingen die ik gezien en meegemaakt heb. Het zou niet moeilijk zijn om allerlei processen aan te wijzen die ik talloze malen, voor sommigen soms zelfs tot vervelens toe, heb geprobeerd uit te leggen. Ook nadat ik ontmoedigd en totaal op in december mijn werk heb moeten neerleggen. Wat me ter ore is gekomen over hoe daarover soms gesproken wordt, dat had ik vanuit de zondeboktheorie allemaal al voorspeld en kunnen weten. Het is niet zo moeilijk om te menen dat je een slachtoffer bent, om vervolgens zelf precies hetzelfde te doen. Welke oergevoelens en gedachten zijn er bij mezelf en bij degenen die solidair met me waren opgekomen? Hoeveel besmettelijkheid heeft er in mijn eigen gesprekken erover gezeten? En dat beseffend kun je toch misschien alleen maar met Mozes in solidariteit je neerwerpen voor de Eeuwige. Want je weet dat de gemeente hard van nek is, maar dat je zelf met hetzelfde sop bent overgoten. Wij allen hebben de presentie van de Eeuwige nodig. Zijn genade en zijn vrijheid. En toekomst is er voor ons allemaal alleen maar in een voortdurende hernieuwing van de Eeuwige vandaan. Dat noem je genade. En vanuit dat besef leer je om frustratie en rancune af te leggen, en je te richten op het Rijk van de liefde.

 

Dat zie je ook bij Paulus. Van de Korintiërs was hij niet bepaald altijd vrolijk geworden. Ook zo’n stelletje ongeregeld. Groepjes en clubjes, die elkaar de loef af probeerden te steken. Menen beter te zijn dan de ander. Een verdeeld huis. Hij had er een volledig mislukt bezoek gebracht. Om van te huilen. De zogenaamde tranenbrief maakt onderdeel uit van deze tweede brief. Er waren ook genoeg mooie dingen in Korinte, maar hij had gemakkelijk kunnen eindigen met de mededeling: bij jullie zet ik geen stap meer over de vloer. Ik ben er klaar mee.

Nee, hij komt met een indringende afscheidsgroet. Niet voor de schone schijn en de vorm. Hij blijft onomwonden zeggen: beter uw leven, laat u vermanen, wees eensgezind, leef in vrede. Dat slaat op de concreetheid van deze verre van ideale jonge gemeente. Maar hij zegt het zonder rancune. Zonder cynisme en wrangheid. Hij wenst hen van harte de presentie van de God van vrede en de liefde. Zo zal God met jullie meegaan. Zo ga je elkaar groeten met een heilige kus. Niet een schijnheilige kus waarmee je elkaar eigenlijk verraadt – er bestaat heel wat schijn-vriendelijkheid en liefde met een verborgen onderlaag - maar een onbevangen en hartelijke kus van liefde. Ook al heb je het met elkaar wel eens moeilijk gehad. Elkaar blijven zien als kinderen van God, dat is de kracht van de Drie-enige God, de Vader, de Zoon en de heilige Geest, in wiens Naam we gezegend zijn en blijven. En ik ben Paulus dankbaar dat hij ons zo vandaag in alle eerlijkheid en mildheid een stukje verder helpt bij dit afscheid. Wat mij betreft is er van harte een besef van het feit dat met al zijn gebreken de Dorpskerkgemeente gemeente van Christus is, en neem ik zonder gevoelens van rancune afscheid van u. Sterker: wat mij betreft sta ik hier niet voor de laatste keer. Rancune breekt jezelf en je omgeving af. Daar hebben we in deze gemeente al te veel van gezien. Maar de kracht van het Rijk van God wist wat in ons is gefrustreerd en verongelijkt uit, corrigeert onze karikatuurbeelden, plaatst ons in een nieuw perspectief.

 

En in het Evangelie van vandaag culmineert dat alles. Het sluitstuk van het Evangelie. Als er één gefrustreerd en rancuneus afscheid had kunnen nemen, dan onze Heer zelf. Vermoord door zijn rivalen, verloochend en verraden door zijn vrienden. Zondebok van alle interne geestelijke en politieke spanningen in het toenmalige Israël. Maar dit vermoorde slachtoffer heeft in de kracht van liefde overwonnen. Hij is opgestaan. En heeft alle verraad overwonnen. Dat is het gezag dat Hij over de hele mensengemeenschap heeft. Tegenover alle verdeeldheid die leidt tot zondebokprocessen toont Hij wat de grootheid van de Eeuwige is: de liefde die ultiem vergeeft en alle dodelijke krachten achter zich laat. In die kracht laat Hij zijn leerlingen achter, en stuurt hen met dit ambt de wereld in.

Een paradoxale tekst, nietwaar, als je afscheid neemt omdat je de kerk hebt gevraagd om je van het ambt te ontheffen?

Ach, ik geloof dat de Geest zich niet voor één kerkelijk gat laat vangen. De deur van de kerk is voor mij niet dicht. En bovendien gaat  het venster naar wat verderop in de wereld wijder open. Op een ongedachte manier word ik in de gelegenheid gesteld om in Kenia aan de slag te gaan. Het is mijn verlangen en voornemen om het door de gemeente aan mij beschikbaar gestelde geld te besteden aan de missie die ik al sinds mijn jonge jaren in me voel branden: het heil van God voor de wereld present stellen. Daar moet u uw geld en ik mijn vermeende rechtspositionele zekerheden maar voor in de waagschaal leggen. In Gods Naam.

De Naam van de Drie-enige, waarin we gedoopt zijn. Dat was in een vroeger stadium van mijn leven een wat abstracte dogmatische manier van kijken naar God. Maar dankzij het buitengewoon verhelderende inzicht van René Girard zie ik de levende werkelijkheid van de Triniteit als een ongekende grootheid die ons direct raakt.

Daar waar mensen onbewust elkaars verlangens nabootsen en daardoor o zo gemakkelijk elkaars obstakels vormen, waardoor botsing en wrijving ontstaat, en het geweld in allerlei vormen o zo gemakkelijk op de loer ligt, mensen elkaar uitsluiten, en groepen en clubjes vormen, daar zie je tussen Jezus en de Vader een elkaar nabootsen en elkaar liefhebben op een manier die een oneindige harmonie vormt. En die heen en weergaande liefde zonder enige jaloezie of rivaliteit tussen die twee is de Geest. De heilige Geest. De allerheiligste Drievuldigheid, het spel van de totale liefde. Luister er maar naar hoe dat in de Triosonate zijn muzikale verbeelding heeft.

En dat is waarin de Ene, de Eeuwige onder ons present wil zijn. Daarin zijn wij, met Psalm 8, bijna goddelijk verheven. Laten ze, zo bidt Jezus zijn Vader, één zijn, zoals wij één zijn.

Het feest van de Triniteit is het feest van de eenheid van liefde in God, die zich present stelt in de eenheid van de gemeente. Een totaal gemolesteerd Rurigi in een tot op het bot verdeeld Kenia  vanwege stammentegenstellingen, en een naar de weg van herstel en eenheid zoekende gemeente in Barendrecht: het zijn allemaal plekken waar we deze Drie-enige naam present mogen stellen. Tegen alle geweld en verdeeldheid.

U en ik, we weten wat ons te doen staat. En daarom laten we ons toch door deze genade van de Eeuwige en de Ene terechtbrengen en vermanen. Want laten we niet vergeten, gemeente, je kunt zozeer in je eigen verdeeldheid en je eigen patronen vastzitten dat je de presentie van de liefde en de eenheid, de presentie van de Ene zelf, onzichtbaar maakt en krachteloos. De Drie-enige dringt zich niet aan ons op. Hij wordt slechts in geloof en liefde ontvangen.

 

Eer aan de Vader,

Eer aan de Zoon,

Eer aan de heilige Geest.